SECTIE F WERKTUIGBOUWKUNDE;
VERLICHTING; VERWARMING; WAPENS; EXPLOSIEVEN
F 02 VERBRANDINGSMOTOREN;
MOTORINSTALLATIES DIE WERKEN OP HETE GASSEN OF VERBRANDINGSPRODUCTEN [11]
Gids voor
het gebruik van deze subsectie (klassen F01-F04) [11]
De volgende
aantekeningen zijn bedoeld als hulp bij het gebruik van dit gedeelte van het
klasseringsschema.
1. In deze subsectie vallen onder subklassen
of groepen die gaan over “motoren” of “pompen” tevens de wijze van bediening daarvan,
tenzij daarin elders speciaal is voorzien.
2. In deze subsectie worden de volgende
termen of uitdrukkingen gebruikt met de aangegeven betekenis:
- “motor” betekent een inrichting voor het
continu omzetten van fluïdumenergie in mechanisch vermogen. Deze term omvat dus
bijvoorbeeld zuigerstoommachines of stoomturbines op zich, of
zuigerverbrandingsmotoren, maar sluit ééntaktinrichtingen uit. “Motor” omvat
ook het deel van een meter waarin een fluïdum stroomt, tenzij dat gedeelte
specifiek aangepast is voor gebruik in een meter;
- “pomp” betekent een inrichting voor het
continu opvoeren, voortstuwen, comprimeren of afvoeren van een fluïdum door
mechanische of andere middelen. Deze term omvat dus waaiers of blazers;
- “machine” betekent een inrichting die
zowel een motor als een pomp kan inhouden, en niet een inrichting die beperkt
is tot een motor of één die beperkt is tot een pomp;
- “verdringing” betekent de wijze waarop
de energie van een werkfluïdum wordt omgezet in mechanische energie, waarbij
variaties in volume veroorzaakt door het werkfluïdum in een arbeidskamer zorgt
voor overeenkomende verplaatsingen van het mechanische lichaam dat de energie
overbrengt, waarbij het dynamische effect van het fluïdum van ondergeschikt
belang is, en omgekeerd;
- “niet-verdringing” betekent de wijze
waarop de energie van een werkfluïdum wordt omgezet in mechanische energie,
door omzetting van de energie van het werkfluïdum in kinetische energie, en
omgekeerd;
- “oscillatiezuigermachine” betekent een
verdringermachine, waarin een fluïdum-rakend arbeid-overbrengend lichaam
oscilleert. Deze definitie is ook van toepassing op motoren en pompen;
- “rotatiezuigermachine” betekent een
verdringermachine, waarin een fluïdum-rakend arbeid-overbrengend lichaam roteert
om een vaste as of om een as die beweegt langs een ronde of soortgelijke baan.
Deze definitie is ook van toepassing op motoren en pompen;
- “rotatiezuiger” betekent het
arbeid-overbrengend lichaam van een rotatiezuigermachine, en kan elke geschikte
vorm hebben, bijv. een tandwiel;
- “samenwerkende lichamen” betekent de
“oscillatiezuiger” of -“rotatiezuiger” en een ander lichaam, bijv. de
arbeidskamerwand, die helpt bij de drijfwerking of pompwerking;
- “beweging van de samenwerkende lichamen”
moet worden uitgelegd als relatief, zodat één van de “samenwerkende lichamen”
stationair kan zijn, zelfs als wordt gerefereerd aan de rotatie-as ervan, of
beide kunnen bewegen;
- “tanden of tandequivalenten” omvat
kwabben, uitsteeksels of aanrakingspunten;
- “met een inwendige as” betekent dat de
rotatie-assen van de binnenste en buitenste samenwerkende lichamen onder alle
omstandigheden binnen het buitenste lichaam blijven, bijv. in een vergelijkbare
wijze waarop een rondsel ingrijpt in de binnentanden van een ringvormig
tandwiel;
- “vrije zuiger” betekent een zuiger,
waarvan de slaglengte niet wordt bepaald door enig daardoor aangedreven
lichaam;
- “cilinders” betekent
verdringer-arbeidskamers in het algemeen. De term is dus niet beperkt tot
cilinders met een ronde dwarsdoorsnede;
- “hoofdas” betekent de as, die een heen
en weer gaande zuigerbeweging omzet in een rotatiebeweging, of omgekeerd;
- “installatie” betekent een motor samen
met aanvullende apparatuur die nodig is om de machine te laten werken. Een
stoommachine-installatie houdt bijvoorbeeld in een stoommachine en middelen
voor het opwekken van de stoom;
- “werkfluïdum” betekent het drijffluïdum
in een pomp of het drijffluïdum in een motor. Het werkfluïdum kan een
comprimeerbare vorm hebben of een gasvorm, een zogenaamd elastisch fluïdum,
bijv. stoom, het kan een vloeibare vorm hebben, of een vorm waarin sprake is
van een coëxistentie van een elastisch fluïdum en een vloeibare fase;
- “stoom” omvat dampen in het algemeen, en
“speciale damp” wordt gebruikt als stoom is uitgesloten;
- “reactief” ingeval van
niet-verdringermachines of niet-verdringermotoren betekent machines of motoren
waarbij druk/snelheid-omzetting geheel of gedeeltelijk in de rotor plaatsvindt.
Machines of rotoren zonder of met slechts een geringe druk/snelheid-omzetting
in de rotor worden “impulsief” genoemd.
3. In deze subsectie: [11]
- worden cyclisch werkende kleppen,
smering, geluiddempers of uitlaatapparatuur, of koeling geklasseerd in de
subklassen F01L, F01M, F01N of F01P, los van hun aangegeven toepassing, tenzij
hun klasseringsaspecten specifiek zijn voor hun toepassing, in welk geval zij
alleen worden geklasseerd in de relevante subklasse van de klassen F01-F04;
- worden smering, geluiddempers of uitlaatapparatuur,
of koeling van of voor machines of motoren
geklasseerd in de subklassen F01M, F01N of F01P, behalve voor die welke
specifiek zijn voor stoommachines, die worden geklasseerd in subklasse F01B.
4. Voor het met een goed begrip gebruiken
van deze subsectie, is het van belang, voor zover het de subklassen F01B, F01C,
F01D en F03B, en F04B, F04C en F04D betreft als kern daarvan, stil te staan
bij: [11]
- het principe dat zorgt voor hun
uitwerking,
- de klasseringskenmerken die zij
vereisen, en
- hun complementariteit of aanvulbaarheid.
I. Principe
Dit
heeft met name betrekking op de hierboven aangeduide subklassen. Andere
subklassen, in het bijzonder die uit de klasse F02 welke strikter gedefinieerde
materie omvatten, worden hier niet in beschouwing genomen.
Elke
subklasse omvat in de basis een soort of apparaat (motor of pomp) en omvat – in
het verlengde daarvan – evenzeer “machines” van dezelfde soort. Twee
verschillende onderwerpen waarvan de ene een algemener karakter heeft dan de andere,
vallen dus onder dezelfde subklasse.
De
subklassen F01B, F03B en F04B hebbe naast de twee daaronder vallende
onderwerpen, verder een generaliserend karakter in relatie tot andere
subklassen die betrekking hebben op de verschillende soorten of apparaten in de
betreffende soort.
Deze
generalisering slaat ook op de twee onderhavige onderwerpen, zonder dat dit
steeds in relatie staat tot dezelfde subklasse.
Het
deel van subklasse F03B dat betrekking heeft op “machines”, moet dus worden
beschouwd als de algemene klasse met betrekking tot de subklassen F04B en F04C,
en het deel dat betrekking heeft op “motoren” als de algemene klasse met
betrekking tot subklasse F03C.
II. Kenmerken
a) Het hoofdklasseringskenmerk van de subklasse
is dat van de soorten of apparaten, waarvan er drie mogelijk zijn:
Machines,
motoren, pompen.
b) Zoals hierboven beschreven, worden
“machines” altijd geassocieerd met één van de beide andere soorten. Deze
hoofdsoorten worden onderverdeeld volgens de algemene werkingsprincipes van de
apparatuur:
Verdringing;
niet-verdringing.
c) De verdringerapparatuur wordt verder
onderverdeeld volgens de wijze waarop het werkingsprincipe van kracht wordt,
d.w.z. naar het soort apparatuur:
Heen
en weer bewegende zuiger; rotatiezuiger of oscillatiezuiger, andere soorten.
d) Een ander klasseringskenmerk is dat van
het werkfluïdum, waarbinnen drie soorten apparatuur mogelijk zijn, nl.:
Vloeibaar
en elastisch fluïdum; elastisch fluïdum; vloeistof.
III. Complementariteit
Dit
berust bij de associatie van paren van de hierboven opgesomde subklassen, in
overeenstemming met de beschouwde kenmerken met betrekking tot het soort
apparatuur of werkfluïdum.
De
betreffende subklasse met de diverse principes, kenmerken en complementariteit
staan in onderstaande subsectie-index.
Uit
de index blijkt: [11]
- Voor dezelfde soort apparatuur in een
bepaalde soort, hebben de kenmerken van “werkfluïdum” betrekking:
F01B and F04B op machines
F01C
and F04C op machines
F01D and F03B op machines
F01B
and F03C op motoren
F01C
and F03C op motoren
F01D
and F03B op motoren
- Voor dezelfde soort werkfluïdum,
relateren de kenmerken van “apparatuur” subklassen op dezelfde wijze als relatief
algemene beschouwingen.
F 02 P ANDERE
ONTSTEKINGEN DAN COMPRESSIE-ONTSTEKING VOOR VERBRANDINGSMOTOREN; TESTEN VAN DE
ONTSTEKINGSTIJD IN COMPRESSIE-ONTSTEKINGSMOTOREN (speciaal aangepast voor rotatiezuigermotoren
of oscillatiezuigermotoren F02B 53/12; ontsteken van verbrandingsapparatuur in
het algemeen, gloeipatronen F23Q; meten van fysische variabelen in het algemeen
G01; regelen in het algemeen G05; gegevensverwerking in het algemeen G06; zie
voor elektrische componenten in het algemeen Sectie H; bougies H01T)
Elektrische installaties
met vonkontsteking die worden gekenmerkt door het soort opwekking of oplag van
ontstekingsenergie
F 02 P
1/00 Installaties
waarbij elektrische ontstekingsenergie wordt opgewekt door magneto-elektrische
of dynamo-elektrische generatoren zonder aansluitende opslag
F 02 P
1/02 . waarbij de generatorrotor wordt gekenmerkt
doordat hij deel uitmaakt van het vliegwiel van de motor
F 02 P
1/04 . waarbij de generator speciaal is aangepast
voor gebruik met specifieke soorten motoren, bijv. motoren met V-vormig
opgestelde cilinders
F 02 P
1/06 . Generatoraandrijvingen, bijv. met
klikkoppelingen
F 02 P
1/08 . Layout van circuits
F 02 P
3/01 . Elektrische installaties met vonkontsteking
zonder aansluitende energieopslag, d.w.z. waarbij de energie wordt toegevoerd
door een elektrische oscillator (met magneto-elektrische of dynamo-elektrische
generatoren F02P 1/00; piëzo-elektrische ontsteking F02P 3/12; met een continue
elektrische vonk F02P 15/10) [4]
F 02 P
3/02 . met inductieve energieopslag, bijv. voorzieningen
van inductiespoelen
F 02 P
3/04 . . Layout
van circuits
F 02 P
3/045 . . . voor het regelen van de verblijftijd of de
anti-verblijftijd [4]
F 02 P
3/05 . . . voor het regelen van de hoeveelheid stroom in
de ontstekingsspoel (tijdens het starten F02P 15/12) [4]
F 02 P
3/055 . . . met beschermende middelen voor het voorkomen
van schade aan het circuit of de ontstekingsspoel [4]
F 02 P
3/06 . met capacitieve energieopslag
(piëzo-elektrische of elektrostatische ontsteking F02P 3/12)
F 02 P
3/08 . . Layout
van circuits (voor laagspanning F02P 3/10)
F 02 P
3/09 . . . voor het regelen van de laadstroom in de
condensator (F02P 15/12 heeft voorrang) [4]
F 02 P
3/10 . . Laagspanningsinstallaties,
bijv. gebruikmakend van bougies met een ontlading aan het oppervlak
F 02 P
3/12 . Piëzo-elektrische ontsteking;
Elektrostatische ontsteking
Voorontsteking of
naontsteking; Voorzieningen van verdelers, contactschakelaars of onderbrekers bij
elektrische vonkontsteking; Niet elders ondergebrachte regelvoorzieningen of
veiligheidsvoorzieningen bij elektrische vonkontsteking
F 02 P
5/02 . niet-automatisch; afhankelijk van de positie
van persoonlijke motorregelaars, bijv. de positie van het gaspedaal
F 02 P
5/04 . automatisch, als een functie van de
arbeidscondities van de motor of het voertuig of van de atmosferische condities
(afhankelijk van de positie van persoonlijke motorregelaars F02P 5/02)
F 02 P
5/05 . . gebruikmakend
van mechanische middelen [4]
F 02 P
5/06 . . . afhankelijk van de motorsnelheid [4]
F 02 P
5/07 . . . . Centrifugale
tijdmechanismen [6]
F 02 P
5/10 . . . afhankelijk van een fluïdumdruk in de motor,
bijv. de verbrandingsluchtdruk [4]
F 02 P
5/12 . . . . afhankelijk
van een andere specifieke druk dan die van de verbrandingslucht, bijv. van
uitlaatgas, koelvloeistof of smeermiddel [4]
F 02 P
5/14 . . . afhankelijk van een andere specifieke
omstandigheid dan de motorsnelheid of de motorfluïdumdruk, bijv. de temperatuur
[4]
F 02 P
5/145 . . gebruikmakend
van elektrische middelen [4]
F 02 P
5/15 . . . Digitale gegevensverwerking [4]
F 02 P
5/152 . . . . afhankelijk
van het pingelen (detecteren of aanduiden van kloppen bij verbrandingsmotoren
G01L 23/22) [6]
F 02 P
5/153 . . . . afhankelijk
van verbrandingsdruk [6]
F 02 P
5/155 . . . Analoge dataverwerking [4]
F 02 P
5/16 . gekenmerkt door de mechanische overbrenging
tussen tastelementen of persoonlijke regelaars en de uiteindelijke
bedieningselementen
F 02 P
7/00 Opstelling
van verdelers, circuitschakelaars, circuitonderbrekers of afnemers voor
elektrische vonkontsteking (voorontsteking of naontsteking, of het regelen daarvan F02P
5/00; zie voor dergelijke inrichtingen op zich de relevante klassen van Sectie
H, bijv. roterende schakelaars H01H 19/00, contactonderbrekers, verdelers H01R
39/00, generatoren H02K) [9]
F 02 P
7/02 . van verdelers
F 02 P
7/03 . . met
elektrische middelen (ontsteking die gelijktijdig voorkomt op verschillende
plaatsen in één motorcilinder of in twee of meer aparte motorcilinders F02P
15/08) [4]
F 02 P
7/04 . . met
verdelers met een luchtdichte behuizing
F 02 P 7/06 . van circuitschakelaars, circuitonderbrekers of afnemers die zijn
aangepast voor het aftasten van specifieke punten van de tijdcyclus [4]
F 02 P
7/063 . . Mechanische
afnemers, circuitschakelaars of circuitonderbrekers, bijv. contactonderbrekers [4]
F 02 P
7/067 . . Elektromagnetische
afnemers [4]
F 02 P
7/07 . . . Afnemers met Hall-effect [4]
F 02 P
7/073 . . Optische
afnemers [4]
F 02 P
7/077 . . Circuits
daarvoor, bijv. pulsgeneratoren [4]
F 02 P
7/08 . . met
luchtdichte behuizingen
F 02 P
7/10 . Aandrijvingen van verdelers,
circuitschakelaars of circuitonderbrekers
F 02 P 11/02 . Voorkomen van schade aan motoren of door een
motor aangedreven overbrengingen
F 02 P 11/04 . Tegengaan van onrechtmatig gebruik van
motoren (van voertuigen B60R 25/04; ontstekingsblokkering H01H 27/00)
F 02 P 11/06 . Aanduiden van onveilige condities
F 02 P 13/00 Bougies
die zijn samengebouwd met andere delen van verbrandingsmotoren (met brandstof-injecteurs
F02M 57/06; zie voor doorslaggevende aspecten van die delen de relevante
subklassen)
F 02 P 15/00 Elektrische
vonkontsteking met kenmerken die niet vallen onder, of van belang zijn naast,
de groepen F02P 1/00 tot F02P 13/00
F 02 P 15/02 . Voorzieningen met twee of meer bougies
F 02 P 15/04 . waarbij één van de vonkelektroden wordt
bevestigd op de motor-arbeidszuiger
F 02 P 15/06 . waarbij de elektrische vonk ontstaat door
compressie in de motor-arbeidscilinder
F 02 P 15/08 . met meervoudige vonkontsteking, d.w.z.
waarbij ontsteking gelijktijdig voorkomt op verschillende plaatsen in één
motorcilinder of in twee of meer afzonderlijke motorcilinders
F 02 P 15/10 . met continue elektrische vonken
F 02 P 15/12 . met middelen voor het versterken van de vonk
tijdens het starten
F 02 P 17/00 Testen
van ontstekingsinstallaties, bijv. in combinatie met afstelling (testen van
brandstof-inspuitapparatuur F02M 65/00; testen van ontstekingsinstallaties in
het algemeen F23Q 23/00); Testen van de ontstekingstijd in
compressie-ontstekingsmotoren [4]
F 02 P 17/02 . Regelen of afstellen van de ontstekingstijd
[6]
F 02 P 17/04 . . dynamisch
[6]
F 02 P 17/06 . . . gebruikmakend van een stroboscooplamp [6]
F 02 P 17/08 . . . gebruikmakend van een
kathodestraaloscilloscoop (F02P 17/06 heeft voorrang) [6]
F 02 P 17/10 . Meten van de verblijftijd of de
anti-verblijftijd [6]
F 02 P 17/12 . Testen van kenmerken van de vonk,
ontstekingsspanning of stroom [6,11]
F 02 P 19/00 Gloei-ontsteking,
bijv. tijdens het starten van verbrandingsmotoren; Combinaties van
gloei-ontsteking en vonkontsteking [4]
F 02 P 19/02 . elektrisch, bijv. layout van circuits van
apparatuur met gloeipatronen
F 02 P 19/04 . niet-elektrisch, bijv. verwarmen van
gloeiplekken door branders (gebruiken van branders voor directe ontsteking F02P
21/00)
F 02 P 21/02 . waarbij de vlammen voornamelijk buiten de
motor-arbeidskamers brandend worden gehouden
F 02 P 21/04 . Brandpatronen of soortgelijke inzetstukken
die worden aangebracht in motor-arbeidskamers (als starthulpmiddel F02N
19/02) [10]
F 02 P 23/02 . Wrijvingsontsteking, pyrofore ontsteking of
katalytische ontsteking
F 02 P 23/04 . Andere fysische ontstekingsmiddelen, bijv.
gebruikmakend van laserstralen