SECTIE F          WERKTUIGBOUWKUNDE; VERLICHTING; VERWARMING; WAPENS; EXPLOSIEVEN

 

MOTOREN OF POMPEN

 

F 01        MACHINES OF MOTOREN IN HET ALGEMEEN; MOTORINSTALLATIES IN HET ALGEMEEN; STOOMMACHINES [11]

 

              Aantekeningen

 

              Gids voor het gebruik van deze subsectie (klassen F01-F04) [11]

              De volgende aantekeningen zijn bedoeld als hulp bij het gebruik van dit gedeelte van het klasseringsschema.

              1.       In deze subsectie vallen onder subklassen of groepen die gaan over “motoren” of “pompen” tevens de wijze van bediening daarvan, tenzij daarin elders speciaal is voorzien.

              2.       In deze subsectie worden de volgende termen of uitdrukkingen gebruikt met de aangegeven betekenis:

                        -        “motor” betekent een inrichting voor het continu omzetten van fluïdumenergie in mechanisch vermogen. Deze term omvat dus bijvoorbeeld zuigerstoommachines of stoomturbines op zich, of zuigerverbrandingsmotoren, maar sluit ééntaktinrichtingen uit. “Motor” omvat ook het deel van een meter waarin een fluïdum stroomt, tenzij dat gedeelte specifiek aangepast is voor gebruik in een meter;

                        -        “pomp” betekent een inrichting voor het continu opvoeren, voortstuwen, comprimeren of afvoeren van een fluïdum door mechanische of andere middelen. Deze term omvat dus waaiers of blazers;

                        -        “machine” betekent een inrichting die zowel een motor als een pomp kan inhouden, en niet een inrichting die beperkt is tot een motor of één die beperkt is tot een pomp;

                        -        “verdringing” betekent de wijze waarop de energie van een werkfluïdum wordt omgezet in mechanische energie, waarbij variaties in volume veroorzaakt door het werkfluïdum in een arbeidskamer zorgt voor overeenkomende verplaatsingen van het mechanische lichaam dat de energie overbrengt, waarbij het dynamische effect van het fluïdum van ondergeschikt belang is, en omgekeerd;

                        -        “niet-verdringing” betekent de wijze waarop de energie van een werkfluïdum wordt omgezet in mechanische energie, door omzetting van de energie van het werkfluïdum in kinetische energie, en omgekeerd;

                        -        “oscillatiezuigermachine” betekent een verdringermachine, waarin een fluïdum-rakend arbeid-overbrengend lichaam oscilleert. Deze definitie is ook van toepassing op motoren en pompen;

                        -        “rotatiezuigermachine” betekent een verdringermachine, waarin een fluïdum-rakend arbeid-overbrengend lichaam roteert om een vaste as of om een as die beweegt langs een ronde of soortgelijke baan. Deze definitie is ook van toepassing op motoren en pompen;

                        -        “rotatiezuiger” betekent het arbeid-overbrengend lichaam van een rotatiezuigermachine, en kan elke geschikte vorm hebben, bijv. een tandwiel;

                        -        “samenwerkende lichamen” betekent de “oscillatiezuiger” of -“rotatiezuiger” en een ander lichaam, bijv. de arbeidskamerwand, die helpt bij de drijfwerking of pompwerking;

                        -        “beweging van de samenwerkende lichamen” moet worden uitgelegd als relatief, zodat één van de “samenwerkende lichamen” stationair kan zijn, zelfs als wordt gerefereerd aan de rotatie-as ervan, of beide kunnen bewegen;

                        -        “tanden of tandequivalenten” omvat kwabben, uitsteeksels of aanrakingspunten;

                        -        “met een inwendige as” betekent dat de rotatie-assen van de binnenste en buitenste samenwerkende lichamen onder alle omstandigheden binnen het buitenste lichaam blijven, bijv. in een vergelijkbare wijze waarop een rondsel ingrijpt in de binnentanden van een ringvormig tandwiel;

                        -        “vrije zuiger” betekent een zuiger, waarvan de slaglengte niet wordt bepaald door enig daardoor aangedreven lichaam;

                        -        “cilinders” betekent verdringer-arbeidskamers in het algemeen. De term is dus niet beperkt tot cilinders met een ronde dwarsdoorsnede;

                        -        “hoofdas” betekent de as, die een heen en weer gaande zuigerbeweging omzet in een rotatiebeweging, of omgekeerd;

                        -        “installatie” betekent een motor samen met aanvullende apparatuur die nodig is om de machine te laten werken. Een stoommachine-installatie houdt bijvoorbeeld in een stoommachine en middelen voor het opwekken van de stoom;

                        -        “werkfluïdum” betekent het drijffluïdum in een pomp of het drijffluïdum in een motor. Het werkfluïdum kan een comprimeerbare vorm hebben of een gasvorm, een zogenaamd elastisch fluïdum, bijv. stoom, het kan een vloeibare vorm hebben, of een vorm waarin sprake is van een coëxistentie van een elastisch fluïdum en een vloeibare fase;

                        -        “stoom” omvat dampen in het algemeen, en “speciale damp” wordt gebruikt als stoom is uitgesloten;

                        -        “reactief” ingeval van niet-verdringermachines of niet-verdringermotoren betekent machines of motoren waarbij druk/snelheid-omzetting geheel of gedeeltelijk in de rotor plaatsvindt. Machines of rotoren zonder of met slechts een geringe druk/snelheid-omzetting in de rotor worden “impulsief” genoemd.

              3.       In deze subsectie: [11]

                        -        worden cyclisch werkende kleppen, smering, geluiddempers of uitlaatapparatuur, of koeling geklasseerd in de subklassen F01L, F01M, F01N of F01P, los van hun aangegeven toepassing, tenzij hun klasseringsaspecten specifiek zijn voor hun toepassing, in welk geval zij alleen worden geklasseerd in de relevante subklasse van de klassen F01-F04;

                        -        worden smering, geluiddempers of uitlaatapparatuur, of koeling van of voor machines of motoren  geklasseerd in de subklassen F01M, F01N of F01P, behalve voor die welke specifiek zijn voor stoommachines, die worden geklasseerd in subklasse F01B.

              4.       Voor het met een goed begrip gebruiken van deze subsectie, is het van belang, voor zover het de subklassen F01B, F01C, F01D en F03B, en F04B, F04C en F04D betreft als kern daarvan, stil te staan bij: [11]

                        -        het principe dat zorgt voor hun uitwerking,

                        -        de klasseringskenmerken die zij vereisen, en

                        -        hun complementariteit of aanvulbaarheid.

                        I.       Principe

                                 Dit heeft met name betrekking op de hierboven aangeduide subklassen. Andere subklassen, in het bijzonder die uit de klasse F02 welke strikter gedefinieerde materie omvatten, worden hier niet in beschouwing genomen.

                                 Elke subklasse omvat in de basis een soort of apparaat (motor of pomp) en omvat – in het verlengde daarvan – evenzeer “machines” van dezelfde soort. Twee verschillende onderwerpen waarvan de ene een algemener karakter heeft dan de andere, vallen dus onder dezelfde subklasse.

                                 De subklassen F01B, F03B en F04B hebbe naast de twee daaronder vallende onderwerpen, verder een generaliserend karakter in relatie tot andere subklassen die betrekking hebben op de verschillende soorten of apparaten in de betreffende soort.

                                 Deze generalisering slaat ook op de twee onderhavige onderwerpen, zonder dat dit steeds in relatie staat tot dezelfde subklasse.

                                 Het deel van subklasse F03B dat betrekking heeft op “machines”, moet dus worden beschouwd als de algemene klasse met betrekking tot de subklassen F04B en F04C, en het deel dat betrekking heeft op “motoren” als de algemene klasse met betrekking tot subklasse F03C.

                        II.       Kenmerken

                                 a)      Het hoofdklasseringskenmerk van de subklasse is dat van de soorten of apparaten, waarvan er drie mogelijk zijn:

                                           Machines, motoren, pompen.

                                 b)      Zoals hierboven beschreven, worden “machines” altijd geassocieerd met één van de beide andere soorten. Deze hoofdsoorten worden onderverdeeld volgens de algemene werkingsprincipes van de apparatuur:

                                           Verdringing; niet-verdringing.

                                 c)      De verdringerapparatuur wordt verder onderverdeeld volgens de wijze waarop het werkingsprincipe van kracht wordt, d.w.z. naar het soort apparatuur:

                                          Heen en weer bewegende zuiger; rotatiezuiger of oscillatiezuiger, andere soorten.

                                 d)      Een ander klasseringskenmerk is dat van het werkfluïdum, waarbinnen drie soorten apparatuur mogelijk zijn, nl.:

                                          Vloeibaar en elastisch fluïdum; elastisch fluïdum; vloeistof.

                        III.      Complementariteit

                                 Dit berust bij de associatie van paren van de hierboven opgesomde subklassen, in overeenstemming met de beschouwde kenmerken met betrekking tot het soort apparatuur of werkfluïdum.

                                 De betreffende subklasse met de diverse principes, kenmerken en complementariteit staan in onderstaande subsectie-index.

                                 Uit de index blijkt: [11]

                                 -        Voor dezelfde soort apparatuur in een bepaalde soort, hebben de kenmerken van “werkfluïdum” betrekking:

                                           F01B and F04B op machines

                                           F01C and F04C op machines

                                           F01D and F03B op machines

                                           F01B and F03C op motoren

                                           F01C and F03C op motoren

                                           F01D and F03B op motoren

                                 -        Voor dezelfde soort werkfluïdum, relateren de kenmerken van “apparatuur” subklassen op dezelfde wijze als relatief algemene beschouwingen.

 

F 01 D     NIET-VERDRINGERMACHINES OF NIET-VERDRINGERMOTOREN, BIJV. STOOMTURBINES (verbrandingsmotoren F02; machines of motoren voor vloeistoffen F03; niet-verdringerpompen F04D) [11]

 

              Aantekeningen

 

              (1)      Onder deze subklasse vallen:

                        -        niet-verdringermotoren voor elastische fluïda, bijv. stoomturbines;

                        -        niet-verdringermotoren voor vloeistoffen en elastische fluïda;

                        -        niet-verdringermachines voor elastische fluïda;

                        -        niet-verdringermachines voor vloeistoffen en elastische fluïda.

              (2)      De aandacht wordt gevestigd op de Aantekeningen voorafgaand aan klasse F01, in het bijzonder met betrekking tot de definities van “reactiewerking”, bijv. met luchtschoepen, en “actiewerking”, bijv. bucket turbines.

 

F 01 D       1/00                    Niet-verdringermachines of niet-verdringermotoren, bijv. stoomturbines (waarbij het arbeidsfluïdum in tegengestelde axiale richting stroomt voor het opheffen van de axiale stuwing F01D 3/02; met een andere dan zuivere rotatie F01D 23/00; turbines die worden gekenmerkt door hun gebruik in speciale stoomsystemen, stoomcycli of stoomprocessen, regelinrichtingen daarvoor F01K)

F 01 D       1/02                    .    met stilstaande geleidingsmiddelen voor het arbeidsfluïdum en een schoepenrotor of soortgelijke rotor (F01D 1/24 heeft voorkeur; zonder geleidingsmiddelen voor het arbeidsfluïdum F01D 1/18) [5]

F 01 D       1/04                    .    .    in hoofdzaak axiaal doorkruist door het arbeidsfluïdum

F 01 D       1/06                    .    .    in hoofdzaak radiaal doorkruist door het arbeidsfluïdum

F 01 D       1/08                    .    .    .    met een naar binnen gerichte stroming

F 01 D       1/10                    .    .    waarbij twee of meer trappen worden blootgesteld aan de stroming van een arbeidsfluïdum zonder essentiële tussenliggende drukverandering, d.w.z. met snelheidstrappen (F01D 1/12 heeft voorrang)

F 01 D       1/12                    .    .    met een herhaalde werking op dezelfde schoepenring

F 01 D       1/14                    .    .    .    in hoofdzaak radiaal doorkruist door het arbeidsfluïdum

F 01 D       1/16                    .    .    gekenmerkt door de aanwezigheid van zowel reactietrappen als actietrappen

F 01 D       1/18                    .    zonder geleidingsmiddelen voor het arbeidsfluïdum (F01D 1/24, F01D 1/32 en F01D 1/34 hebben voorrang) [5]

F 01 D       1/20                    .    .    in hoofdzaak axiaal doorkruist door het arbeidsfluïdum

F 01 D       1/22                    .    .    in hoofdzaak radiaal doorkruist door het arbeidsfluïdum

F 01 D       1/24                    .    gekenmerkt door tegengesteld draaiende rotoren die worden blootgesteld aan dezelfde arbeidsfluïdumstroom zonder tussenliggende statorschoepen en dergelijke

F 01 D       1/26                    .    .    in hoofdzaak axiaal doorkruist door het arbeidsfluïdum

F 01 D       1/28                    .    .    in hoofdzaak radiaal doorkruist door het arbeidsfluïdum

F 01 D       1/30                    .    gekenmerkt door de aanwezigheid van één rotor die in elke rotatierichting kan bewegen, bijv. door het omkeren van schoepen (combinaties van machines of motoren F01D 13/00)

F 01 D       1/32                    .    waarbij de druk-snelheidsomzetting uitsluitend in de rotor plaatsvindt, bijv. waarbij de rotor roteert onder invloed van stralen die afkomstig zijn uit de rotor

F 01 D       1/34                    .    gekenmerkt door een rotor zonder schoepen, bijv. met geboorde gaten (F01D 1/32 heeft voorrang; sirenes G10K 7/00) [5]

F 01 D       1/36                    .    .    gebruikmakend van vloeistofwrijving

F 01 D       1/38                    .    .    met een schroef [5] 

F 01 D       3/00                    Machines of motoren waarbij de opheffing van axiale stuwing wordt veroorzaakt door het arbeidsfluïdum

F 01 D       3/02                    .    gekenmerkt door de aanwezigheid van één fluïdumstroom in één axiale richting en een andere fluïdumstroom in de tegenovergestelde richting

F 01 D       3/04                    .    waarbij de axiale stuwing wordt gecompenseerd door een evenwichtszuiger die de stuwing opheft

 

F 01 D       5/00                    Schoepen; Schoepen-dragende lichamen (sproeikasten F01D 9/02); Middelen voor verwarming, warmte-isolatie, koeling of het tegengaan van trilling op de schoepen of de lichamen

F 01 D       5/02                    .    Schoepen-dragende lichamen, bijv. rotoren (rotoren zonder schoepen F01D 1/34; statoren F01D 9/00)

F 01 D       5/03                    .    .    Ringvormige schoepen-dragende lichamen met schoepen op de binnenomtrek van de ring en radiaal naar binnen uitstekend, d.w.z. omgekeerde rotoren [6]

F 01 D       5/04                    .    .    voor machines of motoren met een radiale stroming

F 01 D       5/06                    .    .    Rotoren voor meer dan één axiale trap, bijv. met een trommel of met meerdere schijven; Details daarvan, bijv. aandrijfassen of aandrijfasverbindingen

F 01 D       5/08                    .    .    Middelen voor verwarming, warmte-isolatie of koeling

F 01 D       5/10                    .    .    Middelen voor het tegengaan van trilling

F 01 D       5/12                    .    Schoepen (schoepvoeten F01D 5/30; rotoren met schoepen die tijdens werking verstelbaar zijn F01D 7/00; statorschoepen F01D 9/02)

F 01 D       5/14                    .    .    Vorm of constructie (selecteren van specifieke materialen, maatregelen tegen erosie of corrosie F01D 5/28)

F 01 D       5/16                    .    .    .    voor het tegengaan van trilling in schoepen

F 01 D       5/18                    .    .    .    Holle schoepen; Middelen voor verwarming, warmte-isolatie of koeling op schoepen

F 01 D       5/20                    .    .    .    Speciaal gevormde schoepeinden voor het afdichten van de ruimte tussen schoepeinden en stator

F 01 D       5/22                    .    .    Verbindingen tussen schoepen, bijv. door een omhulling

F 01 D       5/24                    .    .    .    gebruikmakend van draad en dergelijke

F 01 D       5/26                    .    .    Middelen voor het tegengaan van trilling, niet beperkt tot de vorm of constructie van schoepen of tot de verbindingen tussen schoepen

F 01 D       5/28                    .    .    Selecteren van specifieke materialen; Maatregelen tegen erosie of corrosie

F 01 D       5/30                    .    Vastzetten van bladen aan rotoren; Schoepvoeten

F 01 D       5/32                    .    .    Blokkeren, bijv. door eindborgschoepen of eindborgsleutels

F 01 D       5/34                    .    Stelsels van rotoren en schoepen met een gelijkmatige constructie

 

F 01 D       7/00                    Rotoren met schoepen die verstelbaar zijn tijdens werking; Regelen daarvan (voor omkering F01D 1/30)

F 01 D       7/02                    .    met een verstelling die reageert op snelheid

 

F 01 D       9/00                    Statoren (zie voor niet-fluïdumgeleidingsaspecten van behuizingen, regeling of beveiligingsaspecten de relevante groepen)

F 01 D       9/02                    .    Sproeiers; Sproeikasten; Statorschoepen; Geleidingskanalen

F 01 D       9/04                    .    .    die een ring of sector vormen

F 01 D       9/06                    .    Fluïdumtoevoerleidingen naar sproeiers en dergelijke

 

F 01 D     11/00                   Voorkomen of verminderen van inwendige lekkage van een arbeidsfluïdum, bijv. tussen trappen (afdichtingen in het algemeen F16J)

F 01 D     11/02                   .    met afdichtingen die geen contact maken, bijv. in de vorm van een labyrint (voor het afdichten van de ruimte tussen schoepeinden van een rotor en de stator F01D 11/08)

F 01 D     11/04                   .    .    gebruikmakend van een afdichtend fluïdum, bijv. stoom

F 01 D     11/06                   .    .    .    Regelen daarvan

F 01 D     11/08                   .    voor het afdichten van de ruimte tussen schoepeinden van een rotor en de stator (speciaal gevormde schoepuiteinden daarvoor F01D 5/20)

F 01 D     11/10                   .    .    gebruikmakend van een afdichtend fluïdum, bijv. stoom

F 01 D     11/12                   .    .    gebruikmakend van een wrijfstrook, bijv. een wegslijtbaar, vervormbaar of verend voorgespannen deel [6]

F 01 D     11/14                   .    .    Verstellen of regelen van de speling aan een uiteinde, d.w.z. de afstand tussen het uiteinde van rotorschoepen en de statormantel (rotoren met schoepen die verstelbaar zijn tijdens werking F01D 7/00) [6]

F 01 D     11/16                   .    .    .    door zelfregelende middelen (F01D 11/12 heeft voorrang) [6]

F 01 D     11/18                   .    .    .    .    gebruikmakend van statorcomponenten of rotorcomponenten met een vooraf bepaald thermisch gedrag, bijv. selectieve isolatie, thermische traagheid of verschillende uitzetting [6]

F 01 D     11/20                   .    .    .    Actief verstellen van de speling aan een uiteinde [6]

F 01 D     11/22                   .    .    .    .    door het mechanisch in werking stellen van de statorcomponenten of rotorcomponenten, bijv. door het verplaatsen van de omhulseldelen ten opzichte van de rotor [6]

F 01 D     11/24                   .    .    .    .    door het selectief koelen of verwarmen van statorcomponenten of rotorcomponenten [6]

 

F 01 D     13/00                   Combinaties van twee of meer machines of motoren (F01D 15/00 heeft voorrang; combinaties van twee of meer pompen F04; fluïdumoverbrengingen F16H; zie voor het regelen de relevante groepen)

F 01 D     13/02                   .    Onderlinge verbinding tussen machines of motoren voor arbeidsfluïdum

 

F 01 D     15/00                   Aanpassingen van machines of motoren voor speciaal gebruik; Combinaties van motoren met daardoor aangedreven inrichtingen (zie voor het regelen de relevante groepen; zie voor doorslaggevende aspecten met betrekking tot de aangedreven inrichtingen de relevante klassen voor die inrichtingen)

F 01 D     15/02                   .    Aanpassingen voor het aandrijven van voertuigen, bijv. locomotieven (zie voor opstellingen in voertuigen de relevante voertuigklassen)

F 01 D     15/04                   .    .    waarbij de voertuigen vaartuigen zijn

F 01 D     15/06                   .    Aanpassingen voor het aandrijven van, of combinaties met, in de hand gehouden gereedschap en dergelijke

F 01 D     15/08                   .    Aanpassingen voor het aandrijven van, of combinaties met, pompen

F 01 D     15/10                   .    Aanpassingen voor het aandrijven van, of combinaties met, elektrische generatoren

F 01 D     15/12                   .    Combinaties met mechanische drijfwerken (aangedreven door meerdere motoren F01D 13/00)

 

F 01 D     17/00                   Regelen door het variëren van stroming (voor omkering F01D 1/30; door het variëren van de positie van rotorschoepen F01D 7/00; speciaal voor het starten F01D 19/00; uitzetten F01D 21/00; regelen in het algemeen G05)

F 01 D     17/02                   .    Opstelling van tastelementen (zie voor tastelementen op zich de relevante subklassen)

F 01 D     17/04                   .    .    reagerend op belasting

F 01 D     17/06                   .    .    reagerend op snelheid

F 01 D     17/08                   .    .    reagerend op een conditie van het arbeidsfluïdum, bijv. druk

F 01 D     17/10                   .    Eindaandrijvingen (kleppen in het algemeen F16K)

F 01 D     17/12                   .    .    aangebracht in statordelen

F 01 D     17/14                   .    .    .    waarbij het effectieve doorsnedegebied van sproeiers of geleidingskanalen wordt gevarieerd

F 01 D     17/16                   .    .    .    .    door middel van sproeiervleugels

F 01 D     17/18                   .    .    .    waarbij het effectieve aantal sproeiers of geleidingskanalen wordt gevarieerd

F 01 D     17/20                   .    Inrichtingen die verband houden met tastelementen, eindaandrijvingen of overbrengingsmiddelen daartussen, bijv. semi-machinaal (tastelementen alleen F01D 17/02; eindaandrijvingen alleen F01D 17/10)

F 01 D     17/22                   .    .    waarbij de bediening of hulpbesturing in hoofdzaak niet-mechanisch is

F 01 D     17/24                   .    .    .    elektrisch

F 01 D     17/26                   .    .    .    met een fluïdum, bijv. hydraulisch

 

F 01 D     19/00                   Starten van machines of motoren; Regelmiddelen of veiligheidsmiddelen in verband daarmee (opwarmen vóór het starten F01D 25/10; keerkoppelingen of overbrengingen met vertraging F01D 25/34)

F 01 D     19/02                   .    afhankelijk van de temperatuur van componenten, bijv. van de turbinebehuizing

 

F 01 D     21/00                   Uitzetten van machines of motoren, bijv. bij nood; Niet elders ondergebrachte regelmiddelen of veiligheidsmiddelen

F 01 D     21/02                   .    Uitzetten als reactie op een te hoge snelheid

F 01 D     21/04                   .    reagerend op een ongewenste positie van de rotor ten opzichte van de stator, bijv. waarbij zo’n positie wordt aangeduid

F 01 D     21/06                   .    .    Uitzetten

F 01 D     21/08                   .    .    Herstellen van de positie

F 01 D     21/10                   .    reagerend op ongewenste afzettingen op schoepen, in arbeidsfluïdumkanalen en dergelijke

F 01 D     21/12                   .    reagerend op temperatuur

F 01 D     21/14                   .    reagerend op andere specifieke condities

F 01 D     21/16                   .    Mechanismen voor het onder veerdruk openen van kleppen

F 01 D     21/18                   .    .    waarbij sprake is van hydraulische middelen

F 01 D     21/20                   .    Controleren van de bediening van inrichtingen voor het uitzetten

 

F 01 D     23/00                   Niet-verdringermachines of niet-verdringermotoren met een andere dan zuivere rotatiebeweging, bijv. met een eindloze ketting

 

F 01 D     25/00                   Componenten, details of accessoires die niet vallen onder, of van belang zijn naast, andere groepen

F 01 D     25/02                   .    IJsbestrijdingsmiddelen voor motoren waarbij ijsvorming optreedt

F 01 D     25/04                   .    Voorzieningen voor het tegengaan van trilling

F 01 D     25/06                   .    .    voor het voorkomen van de trilling van schoepen (middelen op schoepen-dragende lichamen of op schoepen F01D 5/00)

F 01 D     25/08                   .    Koeling (van machines of motoren in het algemeen F01P); Verwarming; Warmte-isolatie (van schoepen-dragende lichamen, van bladen F01D 5/00)

F 01 D     25/10                   .    .    Verwarming, bijv. opwarmen vóór het starten

F 01 D     25/12                   .    .    Koeling

F 01 D     25/14                   .    .    Daarvoor gemodificeerde behuizingen (dubbele behuizingen F01D 25/26)

F 01 D     25/16                   .    Opstelling van lagers; Ondersteunen of monteren van lagers in behuizingen (lagers op zich F16C)

F 01 D     25/18                   .    Smeervoorzieningen (van machines of motoren in het algemeen F01M)

F 01 D     25/20                   .    .    gebruikmakend van smeerpompen

F 01 D     25/22                   .    .    gebruikmakend van een arbeidsfluïdum of een ander gasvormig fluïdum als smeermiddel

F 01 D     25/24                   .    Behuizingen (gemodificeerd voor verwarming of koeling F01D 25/14); Delen van behuizingen, bijv. diafragma’s of bevestigingen (behuizingen voor rotatiemachines of rotatiemotoren in het algemeen F16M)

F 01 D     25/26                   .    .    Dubbele behuizingen; Maatregelen tegen temperatuurrek in behuizingen

F 01 D     25/28                   .    Steunvoorzieningen of montagevoorzieningen, bijv. voor turbinebehuizingen

F 01 D     25/30                   .    Uitlaatkasten, uitlaatkamers en dergelijke

F 01 D     25/32                   .    Opvangen van condenswater; Afwatering

F 01 D     25/34                   .    Keerkoppelingen of overbrengingen met vertraging

F 01 D     25/36                   .    .    gebruikmakend van elektromotoren