SECTIE F WERKTUIGBOUWKUNDE;
VERLICHTING; VERWARMING; WAPENS; EXPLOSIEVEN
F 01 MACHINES OF
MOTOREN IN HET ALGEMEEN; MOTORINSTALLATIES IN HET ALGEMEEN; STOOMMACHINES [11]
Gids voor
het gebruik van deze subsectie (klassen F01-F04) [11]
De volgende
aantekeningen zijn bedoeld als hulp bij het gebruik van dit gedeelte van het
klasseringsschema.
1. In deze subsectie vallen onder subklassen
of groepen die gaan over “motoren” of “pompen” tevens de wijze van bediening daarvan,
tenzij daarin elders speciaal is voorzien.
2. In deze subsectie worden de volgende
termen of uitdrukkingen gebruikt met de aangegeven betekenis:
- “motor” betekent een inrichting voor het
continu omzetten van fluïdumenergie in mechanisch vermogen. Deze term omvat dus
bijvoorbeeld zuigerstoommachines of stoomturbines op zich, of
zuigerverbrandingsmotoren, maar sluit ééntaktinrichtingen uit. “Motor” omvat
ook het deel van een meter waarin een fluïdum stroomt, tenzij dat gedeelte
specifiek aangepast is voor gebruik in een meter;
- “pomp” betekent een inrichting voor het
continu opvoeren, voortstuwen, comprimeren of afvoeren van een fluïdum door
mechanische of andere middelen. Deze term omvat dus waaiers of blazers;
- “machine” betekent een inrichting die
zowel een motor als een pomp kan inhouden, en niet een inrichting die beperkt
is tot een motor of één die beperkt is tot een pomp;
- “verdringing” betekent de wijze waarop
de energie van een werkfluïdum wordt omgezet in mechanische energie, waarbij
variaties in volume veroorzaakt door het werkfluïdum in een arbeidskamer zorgt
voor overeenkomende verplaatsingen van het mechanische lichaam dat de energie
overbrengt, waarbij het dynamische effect van het fluïdum van ondergeschikt
belang is, en omgekeerd;
- “niet-verdringing” betekent de wijze
waarop de energie van een werkfluïdum wordt omgezet in mechanische energie,
door omzetting van de energie van het werkfluïdum in kinetische energie, en
omgekeerd;
- “oscillatiezuigermachine” betekent een verdringermachine,
waarin een fluïdum-rakend arbeid-overbrengend lichaam oscilleert. Deze
definitie is ook van toepassing op motoren en pompen;
- “rotatiezuigermachine” betekent een
verdringermachine, waarin een fluïdum-rakend arbeid-overbrengend lichaam
roteert om een vaste as of om een as die beweegt langs een ronde of
soortgelijke baan. Deze definitie is ook van toepassing op motoren en pompen;
- “rotatiezuiger” betekent het
arbeid-overbrengend lichaam van een rotatiezuigermachine, en kan elke geschikte
vorm hebben, bijv. een tandwiel;
- “samenwerkende lichamen” betekent de
“oscillatiezuiger” of -“rotatiezuiger” en een ander lichaam, bijv. de
arbeidskamerwand, die helpt bij de drijfwerking of pompwerking;
- “beweging van de samenwerkende lichamen”
moet worden uitgelegd als relatief, zodat één van de “samenwerkende lichamen”
stationair kan zijn, zelfs als wordt gerefereerd aan de rotatie-as ervan, of
beide kunnen bewegen;
- “tanden of tandequivalenten” omvat
kwabben, uitsteeksels of aanrakingspunten;
- “met een inwendige as” betekent dat de
rotatie-assen van de binnenste en buitenste samenwerkende lichamen onder alle
omstandigheden binnen het buitenste lichaam blijven, bijv. in een vergelijkbare
wijze waarop een rondsel ingrijpt in de binnentanden van een ringvormig
tandwiel;
- “vrije zuiger” betekent een zuiger,
waarvan de slaglengte niet wordt bepaald door enig daardoor aangedreven
lichaam;
- “cilinders” betekent
verdringer-arbeidskamers in het algemeen. De term is dus niet beperkt tot cilinders
met een ronde dwarsdoorsnede;
- “hoofdas” betekent de as, die een heen
en weer gaande zuigerbeweging omzet in een rotatiebeweging, of omgekeerd;
- “installatie” betekent een motor samen
met aanvullende apparatuur die nodig is om de machine te laten werken. Een
stoommachine-installatie houdt bijvoorbeeld in een stoommachine en middelen
voor het opwekken van de stoom;
- “werkfluïdum” betekent het drijffluïdum
in een pomp of het drijffluïdum in een motor. Het werkfluïdum kan een
comprimeerbare vorm hebben of een gasvorm, een zogenaamd elastisch fluïdum,
bijv. stoom, het kan een vloeibare vorm hebben, of een vorm waarin sprake is
van een coëxistentie van een elastisch fluïdum en een vloeibare fase;
- “stoom” omvat dampen in het algemeen, en
“speciale damp” wordt gebruikt als stoom is uitgesloten;
- “reactief” ingeval van
niet-verdringermachines of niet-verdringermotoren betekent machines of motoren
waarbij druk/snelheid-omzetting geheel of gedeeltelijk in de rotor plaatsvindt.
Machines of rotoren zonder of met slechts een geringe druk/snelheid-omzetting
in de rotor worden “impulsief” genoemd.
3. In deze
subsectie: [11]
- worden cyclisch werkende kleppen,
smering, geluiddempers of uitlaatapparatuur, of koeling geklasseerd in de
subklassen F01L, F01M, F01N of F01P, los van hun aangegeven toepassing, tenzij
hun klasseringsaspecten specifiek zijn voor hun toepassing, in welk geval zij
alleen worden geklasseerd in de relevante subklasse van de klassen F01-F04;
- worden smering, geluiddempers of uitlaatapparatuur,
of koeling van of voor machines of motoren
geklasseerd in de subklassen F01M, F01N of F01P, behalve voor die welke
specifiek zijn voor stoommachines, die worden geklasseerd in subklasse F01B.
4. Voor het met een goed begrip gebruiken
van deze subsectie, is het van belang, voor zover het de subklassen F01B, F01C,
F01D en F03B, en F04B, F04C en F04D betreft als kern daarvan, stil te staan
bij: [11]
- het principe dat zorgt voor hun
uitwerking,
- de klasseringskenmerken die zij
vereisen, en
- hun
complementariteit of aanvulbaarheid.
I. Principe
Dit
heeft met name betrekking op de hierboven aangeduide subklassen. Andere
subklassen, in het bijzonder die uit de klasse F02 welke strikter gedefinieerde
materie omvatten, worden hier niet in beschouwing genomen.
Elke
subklasse omvat in de basis een soort of apparaat (motor of pomp) en omvat – in
het verlengde daarvan – evenzeer “machines” van dezelfde soort. Twee
verschillende onderwerpen waarvan de ene een algemener karakter heeft dan de andere,
vallen dus onder dezelfde subklasse.
De
subklassen F01B, F03B en F04B hebbe naast de twee daaronder vallende
onderwerpen, verder een generaliserend karakter in relatie tot andere
subklassen die betrekking hebben op de verschillende soorten of apparaten in de
betreffende soort.
Deze
generalisering slaat ook op de twee onderhavige onderwerpen, zonder dat dit
steeds in relatie staat tot dezelfde subklasse.
Het
deel van subklasse F03B dat betrekking heeft op “machines”, moet dus worden
beschouwd als de algemene klasse met betrekking tot de subklassen F04B en F04C,
en het deel dat betrekking heeft op “motoren” als de algemene klasse met
betrekking tot subklasse F03C.
II. Kenmerken
a) Het hoofdklasseringskenmerk van de
subklasse is dat van de soorten of apparaten, waarvan er drie mogelijk zijn:
Machines, motoren, pompen.
b) Zoals hierboven beschreven, worden
“machines” altijd geassocieerd met één van de beide andere soorten. Deze
hoofdsoorten worden onderverdeeld volgens de algemene werkingsprincipes van de
apparatuur:
Verdringing;
niet-verdringing.
c) De verdringerapparatuur wordt verder
onderverdeeld volgens de wijze waarop het werkingsprincipe van kracht wordt,
d.w.z. naar het soort apparatuur:
Heen
en weer bewegende zuiger; rotatiezuiger of oscillatiezuiger, andere soorten.
d) Een ander klasseringskenmerk is dat van
het werkfluïdum, waarbinnen drie soorten apparatuur mogelijk zijn, nl.:
Vloeibaar
en elastisch fluïdum; elastisch fluïdum; vloeistof.
III. Complementariteit
Dit
berust bij de associatie van paren van de hierboven opgesomde subklassen, in
overeenstemming met de beschouwde kenmerken met betrekking tot het soort
apparatuur of werkfluïdum.
De
betreffende subklasse met de diverse principes, kenmerken en complementariteit
staan in onderstaande subsectie-index.
Uit de index blijkt: [11]
- Voor dezelfde soort apparatuur in een
bepaalde soort, hebben de kenmerken van “werkfluïdum” betrekking:
F01B
and F04B op machines
F01C
and F04C op machines
F01D and F03B op machines
F01B and F03C op motoren
F01C and F03C op motoren
F01D and F03B op motoren
- Voor dezelfde soort werkfluïdum,
relateren de kenmerken van “apparatuur” subklassen op dezelfde wijze als relatief
algemene beschouwingen.
F 01 D NIET-VERDRINGERMACHINES
OF NIET-VERDRINGERMOTOREN, BIJV. STOOMTURBINES (verbrandingsmotoren F02;
machines of motoren voor vloeistoffen F03; niet-verdringerpompen F04D) [11]
Aantekeningen
(1) Onder
deze subklasse vallen:
- niet-verdringermotoren voor elastische
fluïda, bijv. stoomturbines;
- niet-verdringermotoren voor vloeistoffen
en elastische fluïda;
- niet-verdringermachines voor elastische
fluïda;
- niet-verdringermachines voor
vloeistoffen en elastische fluïda.
(2) De aandacht wordt gevestigd op de
Aantekeningen voorafgaand aan klasse F01, in het bijzonder met betrekking tot
de definities van “reactiewerking”, bijv. met luchtschoepen, en “actiewerking”,
bijv. bucket turbines.
F 01 D
1/00 Niet-verdringermachines
of niet-verdringermotoren, bijv. stoomturbines (waarbij het
arbeidsfluïdum in tegengestelde axiale richting stroomt voor het opheffen van
de axiale stuwing F01D 3/02; met een andere dan zuivere rotatie F01D 23/00;
turbines die worden gekenmerkt door hun gebruik in speciale stoomsystemen,
stoomcycli of stoomprocessen, regelinrichtingen daarvoor F01K)
F 01 D
1/02 . met stilstaande geleidingsmiddelen voor het
arbeidsfluïdum en een schoepenrotor of soortgelijke rotor (F01D 1/24 heeft
voorkeur; zonder geleidingsmiddelen voor het arbeidsfluïdum F01D 1/18) [5]
F 01 D
1/04 . . in
hoofdzaak axiaal doorkruist door het arbeidsfluïdum
F 01 D
1/06 . . in
hoofdzaak radiaal doorkruist door het arbeidsfluïdum
F 01 D
1/08 . . . met een naar binnen gerichte stroming
F 01 D
1/10 . . waarbij
twee of meer trappen worden blootgesteld aan de stroming van een arbeidsfluïdum
zonder essentiële tussenliggende drukverandering, d.w.z. met snelheidstrappen
(F01D 1/12 heeft voorrang)
F 01 D
1/12 . . met
een herhaalde werking op dezelfde schoepenring
F 01 D
1/14 . . . in hoofdzaak radiaal doorkruist door het
arbeidsfluïdum
F 01 D
1/16 . . gekenmerkt
door de aanwezigheid van zowel reactietrappen als actietrappen
F 01 D
1/18 . zonder geleidingsmiddelen voor het
arbeidsfluïdum (F01D 1/24, F01D 1/32 en F01D 1/34 hebben voorrang) [5]
F 01 D
1/20 . . in
hoofdzaak axiaal doorkruist door het arbeidsfluïdum
F 01 D
1/22 . . in
hoofdzaak radiaal doorkruist door het arbeidsfluïdum
F 01 D
1/24 . gekenmerkt door tegengesteld draaiende
rotoren die worden blootgesteld aan dezelfde arbeidsfluïdumstroom zonder
tussenliggende statorschoepen en dergelijke
F 01 D
1/26 . . in
hoofdzaak axiaal doorkruist door het arbeidsfluïdum
F 01 D
1/28 . . in
hoofdzaak radiaal doorkruist door het arbeidsfluïdum
F 01 D
1/30 . gekenmerkt door de aanwezigheid van één
rotor die in elke rotatierichting kan bewegen, bijv. door het omkeren van schoepen
(combinaties van machines of motoren F01D 13/00)
F 01 D
1/32 . waarbij de druk-snelheidsomzetting
uitsluitend in de rotor plaatsvindt, bijv. waarbij de rotor roteert onder
invloed van stralen die afkomstig zijn uit de rotor
F 01 D
1/34 . gekenmerkt door een rotor zonder schoepen,
bijv. met geboorde gaten (F01D 1/32 heeft voorrang; sirenes G10K 7/00) [5]
F 01 D
1/36 . . gebruikmakend
van vloeistofwrijving
F 01 D
1/38 . . met
een schroef [5]
F 01 D
3/02 . gekenmerkt door de aanwezigheid van één
fluïdumstroom in één axiale richting en een andere fluïdumstroom in de
tegenovergestelde richting
F 01 D 3/04 . waarbij de axiale stuwing wordt gecompenseerd door een
evenwichtszuiger die de stuwing opheft
F 01 D
5/00 Schoepen;
Schoepen-dragende lichamen (sproeikasten F01D 9/02); Middelen voor verwarming,
warmte-isolatie, koeling of het tegengaan van trilling op de schoepen of de
lichamen
F 01 D
5/02 . Schoepen-dragende lichamen, bijv. rotoren
(rotoren zonder schoepen F01D 1/34; statoren F01D 9/00)
F 01 D
5/03 . . Ringvormige
schoepen-dragende lichamen met schoepen op de binnenomtrek van de ring en radiaal
naar binnen uitstekend, d.w.z. omgekeerde rotoren [6]
F 01 D
5/04 . . voor
machines of motoren met een radiale stroming
F 01 D
5/06 . . Rotoren
voor meer dan één axiale trap, bijv. met een trommel of met meerdere schijven;
Details daarvan, bijv. aandrijfassen of aandrijfasverbindingen
F 01 D
5/08 . . Middelen
voor verwarming, warmte-isolatie of koeling
F 01 D
5/10 . . Middelen
voor het tegengaan van trilling
F 01 D
5/12 . Schoepen (schoepvoeten F01D 5/30; rotoren
met schoepen die tijdens werking verstelbaar zijn F01D 7/00; statorschoepen
F01D 9/02)
F 01 D
5/14 . . Vorm
of constructie (selecteren van specifieke materialen, maatregelen tegen erosie
of corrosie F01D 5/28)
F 01 D
5/16 . . . voor het tegengaan van trilling in schoepen
F 01 D 5/18 . . . Holle schoepen; Middelen voor verwarming,
warmte-isolatie of koeling op schoepen
F 01 D
5/20 . . . Speciaal gevormde schoepeinden voor het
afdichten van de ruimte tussen schoepeinden en stator
F 01 D
5/22 . . Verbindingen
tussen schoepen, bijv. door een omhulling
F 01 D
5/24 . . . gebruikmakend van draad en dergelijke
F 01 D
5/26 . . Middelen
voor het tegengaan van trilling, niet beperkt tot de vorm of constructie van
schoepen of tot de verbindingen tussen schoepen
F 01 D
5/28 . . Selecteren
van specifieke materialen; Maatregelen tegen erosie of corrosie
F 01 D
5/30 . Vastzetten van bladen aan rotoren;
Schoepvoeten
F 01 D
5/32 . . Blokkeren,
bijv. door eindborgschoepen of eindborgsleutels
F 01 D
5/34 . Stelsels van rotoren en schoepen met een
gelijkmatige constructie
F 01 D
7/00 Rotoren met
schoepen die verstelbaar zijn tijdens werking; Regelen daarvan (voor omkering F01D 1/30)
F 01 D
7/02 . met een verstelling die reageert op snelheid
F 01 D
9/00 Statoren (zie voor niet-fluïdumgeleidingsaspecten
van behuizingen, regeling of beveiligingsaspecten de relevante groepen)
F 01 D
9/02 . Sproeiers; Sproeikasten; Statorschoepen;
Geleidingskanalen
F 01 D
9/04 . . die
een ring of sector vormen
F 01 D
9/06 . Fluïdumtoevoerleidingen naar sproeiers en
dergelijke
F 01 D 11/00 Voorkomen
of verminderen van inwendige lekkage van een arbeidsfluïdum, bijv. tussen
trappen
(afdichtingen in het algemeen F16J)
F 01 D 11/02 . met afdichtingen die geen contact maken, bijv.
in de vorm van een labyrint (voor het afdichten van de ruimte tussen
schoepeinden van een rotor en de stator F01D 11/08)
F 01 D 11/04 . . gebruikmakend
van een afdichtend fluïdum, bijv. stoom
F 01 D 11/06 . . . Regelen daarvan
F 01 D 11/08 . voor het afdichten van de ruimte tussen
schoepeinden van een rotor en de stator (speciaal gevormde schoepuiteinden
daarvoor F01D 5/20)
F 01 D 11/10 . . gebruikmakend
van een afdichtend fluïdum, bijv. stoom
F 01 D 11/12 . . gebruikmakend
van een wrijfstrook, bijv. een wegslijtbaar, vervormbaar of verend
voorgespannen deel [6]
F 01 D 11/14 . . Verstellen
of regelen van de speling aan een uiteinde, d.w.z. de afstand tussen het
uiteinde van rotorschoepen en de statormantel (rotoren met schoepen die
verstelbaar zijn tijdens werking F01D 7/00) [6]
F 01 D 11/16 . . . door zelfregelende middelen (F01D 11/12
heeft voorrang) [6]
F 01 D 11/18 . . . . gebruikmakend
van statorcomponenten of rotorcomponenten met een vooraf bepaald thermisch
gedrag, bijv. selectieve isolatie, thermische traagheid of verschillende
uitzetting [6]
F 01 D 11/20 . . . Actief verstellen van de speling aan een
uiteinde [6]
F 01 D 11/22 . . . . door
het mechanisch in werking stellen van de statorcomponenten of rotorcomponenten,
bijv. door het verplaatsen van de omhulseldelen ten opzichte van de rotor
[6]
F 01 D 11/24 . . . . door
het selectief koelen of verwarmen van statorcomponenten of rotorcomponenten
[6]
F 01 D 13/00 Combinaties
van twee of meer machines of motoren (F01D 15/00 heeft voorrang; combinaties van twee of meer pompen
F04; fluïdumoverbrengingen F16H; zie voor het regelen de relevante groepen)
F 01 D 13/02 . Onderlinge verbinding tussen machines of
motoren voor arbeidsfluïdum
F 01 D 15/00 Aanpassingen
van machines of motoren voor speciaal gebruik; Combinaties van motoren met
daardoor aangedreven inrichtingen (zie voor het regelen de relevante groepen; zie voor
doorslaggevende aspecten met betrekking tot de aangedreven inrichtingen de
relevante klassen voor die inrichtingen)
F 01 D 15/02 . Aanpassingen voor het aandrijven van
voertuigen, bijv. locomotieven (zie voor opstellingen in voertuigen de
relevante voertuigklassen)
F 01 D 15/04 . . waarbij
de voertuigen vaartuigen zijn
F 01 D 15/06 . Aanpassingen voor het aandrijven van, of
combinaties met, in de hand gehouden gereedschap en dergelijke
F 01 D 15/08 . Aanpassingen voor het aandrijven van, of
combinaties met, pompen
F 01 D 15/10 . Aanpassingen voor het aandrijven van, of
combinaties met, elektrische generatoren
F 01 D 15/12 . Combinaties met mechanische drijfwerken
(aangedreven door meerdere motoren F01D 13/00)
F 01 D 17/00 Regelen
door het variëren van stroming (voor omkering F01D 1/30; door het variëren van de positie van rotorschoepen
F01D 7/00; speciaal voor het starten F01D 19/00; uitzetten F01D 21/00; regelen
in het algemeen G05)
F 01 D 17/02 . Opstelling van tastelementen (zie voor
tastelementen op zich de relevante subklassen)
F 01 D 17/04 . . reagerend
op belasting
F 01 D 17/06 . . reagerend
op snelheid
F 01 D 17/08 . . reagerend
op een conditie van het arbeidsfluïdum, bijv. druk
F 01 D 17/10 . Eindaandrijvingen (kleppen in het algemeen
F16K)
F 01 D 17/12 . . aangebracht
in statordelen
F 01 D 17/14 . . . waarbij het effectieve doorsnedegebied van
sproeiers of geleidingskanalen wordt gevarieerd
F 01 D 17/16 . . . . door
middel van sproeiervleugels
F 01 D 17/18 . . . waarbij het effectieve aantal sproeiers of
geleidingskanalen wordt gevarieerd
F 01 D 17/20 . Inrichtingen die verband houden met
tastelementen, eindaandrijvingen of overbrengingsmiddelen daartussen, bijv.
semi-machinaal (tastelementen alleen F01D 17/02; eindaandrijvingen alleen F01D
17/10)
F 01 D 17/22 . . waarbij
de bediening of hulpbesturing in hoofdzaak niet-mechanisch is
F 01 D 17/24 . . . elektrisch
F 01 D 17/26 . . . met een fluïdum, bijv. hydraulisch
F 01 D 19/00 Starten
van machines of motoren; Regelmiddelen of veiligheidsmiddelen in verband
daarmee
(opwarmen vóór het starten F01D 25/10; keerkoppelingen of overbrengingen met
vertraging F01D 25/34)
F 01 D 19/02 . afhankelijk van de temperatuur van
componenten, bijv. van de turbinebehuizing
F 01 D 21/00 Uitzetten
van machines of motoren, bijv. bij nood; Niet elders ondergebrachte
regelmiddelen of veiligheidsmiddelen
F 01 D 21/02 . Uitzetten als reactie op een te hoge
snelheid
F 01 D 21/04 . reagerend op een ongewenste positie van de
rotor ten opzichte van de stator, bijv. waarbij zo’n positie wordt aangeduid
F 01 D 21/06 . . Uitzetten
F 01 D 21/08 . . Herstellen
van de positie
F 01 D 21/10 . reagerend op ongewenste afzettingen op
schoepen, in arbeidsfluïdumkanalen en dergelijke
F 01 D 21/12 . reagerend op temperatuur
F 01 D 21/14 . reagerend op andere specifieke condities
F 01 D 21/16 . Mechanismen voor het onder veerdruk openen
van kleppen
F 01 D 21/18 . . waarbij
sprake is van hydraulische middelen
F 01 D 21/20 . Controleren van de bediening van
inrichtingen voor het uitzetten
F 01 D 23/00 Niet-verdringermachines
of niet-verdringermotoren met een andere dan zuivere rotatiebeweging, bijv. met
een eindloze ketting
F 01 D 25/00 Componenten,
details of accessoires die niet vallen onder, of van belang zijn naast, andere
groepen
F 01 D 25/02 . IJsbestrijdingsmiddelen voor motoren waarbij
ijsvorming optreedt
F 01 D 25/04 . Voorzieningen voor het tegengaan van
trilling
F 01 D 25/06 . . voor
het voorkomen van de trilling van schoepen (middelen op schoepen-dragende
lichamen of op schoepen F01D 5/00)
F 01 D 25/08 . Koeling (van machines of motoren in het
algemeen F01P); Verwarming; Warmte-isolatie (van schoepen-dragende lichamen,
van bladen F01D 5/00)
F 01 D 25/10 . . Verwarming,
bijv. opwarmen vóór het starten
F 01 D 25/12 . . Koeling
F 01 D 25/14 . . Daarvoor
gemodificeerde behuizingen (dubbele behuizingen F01D 25/26)
F 01 D 25/16 . Opstelling van lagers; Ondersteunen of
monteren van lagers in behuizingen (lagers op zich F16C)
F 01 D 25/18 . Smeervoorzieningen (van machines of motoren
in het algemeen F01M)
F 01 D 25/20 . . gebruikmakend
van smeerpompen
F 01 D 25/22 . . gebruikmakend
van een arbeidsfluïdum of een ander gasvormig fluïdum als smeermiddel
F 01 D 25/24 . Behuizingen (gemodificeerd voor verwarming of
koeling F01D 25/14); Delen van behuizingen, bijv. diafragma’s of bevestigingen
(behuizingen voor rotatiemachines of rotatiemotoren in het algemeen F16M)
F 01 D 25/26 . . Dubbele
behuizingen; Maatregelen tegen temperatuurrek in behuizingen
F 01 D 25/28 . Steunvoorzieningen of montagevoorzieningen,
bijv. voor turbinebehuizingen
F 01 D 25/30 . Uitlaatkasten, uitlaatkamers en dergelijke
F 01 D 25/32 . Opvangen van condenswater; Afwatering
F 01 D 25/34 . Keerkoppelingen of overbrengingen met
vertraging
F 01 D 25/36 . . gebruikmakend
van elektromotoren