SECTIE F         WERKTUIGBOUWKUNDE; VERLICHTING; VERWARMING; WAPENS; EXPLOSIEVEN

 

MOTOREN OF POMPEN

 

F 02        VERBRANDINGSMOTOREN; MOTORINSTALLATIES DIE WERKEN OP HETE GASSEN OF VERBRANDINGSPRODUCTEN [11]

 

              Aantekeningen

 

              Gids voor het gebruik van deze subsectie (klassen F01-F04) [11]

              De volgende aantekeningen zijn bedoeld als hulp bij het gebruik van dit gedeelte van het klasseringsschema.

              1.       In deze subsectie vallen onder subklassen of groepen die gaan over “motoren” of “pompen” tevens de wijze van bediening daarvan, tenzij daarin elders speciaal is voorzien.

              2.       In deze subsectie worden de volgende termen of uitdrukkingen gebruikt met de aangegeven betekenis:

                        -        “motor” betekent een inrichting voor het continu omzetten van fluïdumenergie in mechanisch vermogen. Deze term omvat dus bijvoorbeeld zuigerstoommachines of stoomturbines op zich, of zuigerverbrandingsmotoren, maar sluit ééntaktinrichtingen uit. “Motor” omvat ook het deel van een meter waarin een fluïdum stroomt, tenzij dat gedeelte specifiek aangepast is voor gebruik in een meter;

                        -        “pomp” betekent een inrichting voor het continu opvoeren, voortstuwen, comprimeren of afvoeren van een fluïdum door mechanische of andere middelen. Deze term omvat dus waaiers of blazers;

                        -        “machine” betekent een inrichting die zowel een motor als een pomp kan inhouden, en niet een inrichting die beperkt is tot een motor of één die beperkt is tot een pomp;

                        -        “verdringing” betekent de wijze waarop de energie van een werkfluïdum wordt omgezet in mechanische energie, waarbij variaties in volume veroorzaakt door het werkfluïdum in een arbeidskamer zorgt voor overeenkomende verplaatsingen van het mechanische lichaam dat de energie overbrengt, waarbij het dynamische effect van het fluïdum van ondergeschikt belang is, en omgekeerd;

                        -        “niet-verdringing” betekent de wijze waarop de energie van een werkfluïdum wordt omgezet in mechanische energie, door omzetting van de energie van het werkfluïdum in kinetische energie, en omgekeerd;

                        -        “oscillatiezuigermachine” betekent een verdringermachine, waarin een fluïdum-rakend arbeid-overbrengend lichaam oscilleert. Deze definitie is ook van toepassing op motoren en pompen;

                        -        “rotatiezuigermachine” betekent een verdringermachine, waarin een fluïdum-rakend arbeid-overbrengend lichaam roteert om een vaste as of om een as die beweegt langs een ronde of soortgelijke baan. Deze definitie is ook van toepassing op motoren en pompen;

                        -        “rotatiezuiger” betekent het arbeid-overbrengend lichaam van een rotatiezuigermachine, en kan elke geschikte vorm hebben, bijv. een tandwiel;

                        -        “samenwerkende lichamen” betekent de “oscillatiezuiger” of -“rotatiezuiger” en een ander lichaam, bijv. de arbeidskamerwand, die helpt bij de drijfwerking of pompwerking;

                        -        “beweging van de samenwerkende lichamen” moet worden uitgelegd als relatief, zodat één van de “samenwerkende lichamen” stationair kan zijn, zelfs als wordt gerefereerd aan de rotatie-as ervan, of beide kunnen bewegen;

                        -        “tanden of tandequivalenten” omvat kwabben, uitsteeksels of aanrakingspunten;

                        -        “met een inwendige as” betekent dat de rotatie-assen van de binnenste en buitenste samenwerkende lichamen onder alle omstandigheden binnen het buitenste lichaam blijven, bijv. in een vergelijkbare wijze waarop een rondsel ingrijpt in de binnentanden van een ringvormig tandwiel;

                        -        “vrije zuiger” betekent een zuiger, waarvan de slaglengte niet wordt bepaald door enig daardoor aangedreven lichaam;

                        -        “cilinders” betekent verdringer-arbeidskamers in het algemeen. De term is dus niet beperkt tot cilinders met een ronde dwarsdoorsnede;

                        -        “hoofdas” betekent de as, die een heen en weer gaande zuigerbeweging omzet in een rotatiebeweging, of omgekeerd;

                        -        “installatie” betekent een motor samen met aanvullende apparatuur die nodig is om de machine te laten werken. Een stoommachine-installatie houdt bijvoorbeeld in een stoommachine en middelen voor het opwekken van de stoom;

                        -        “werkfluïdum” betekent het drijffluïdum in een pomp of het drijffluïdum in een motor. Het werkfluïdum kan een comprimeerbare vorm hebben of een gasvorm, een zogenaamd elastisch fluïdum, bijv. stoom, het kan een vloeibare vorm hebben, of een vorm waarin sprake is van een coëxistentie van een elastisch fluïdum en een vloeibare fase;

                        -        “stoom” omvat dampen in het algemeen, en “speciale damp” wordt gebruikt als stoom is uitgesloten;

                        -        “reactief” ingeval van niet-verdringermachines of niet-verdringermotoren betekent machines of motoren waarbij druk/snelheid-omzetting geheel of gedeeltelijk in de rotor plaatsvindt. Machines of rotoren zonder of met slechts een geringe druk/snelheid-omzetting in de rotor worden “impulsief” genoemd.

              3.       In deze subsectie: [11]

                        -        worden cyclisch werkende kleppen, smering, geluiddempers of uitlaatapparatuur, of koeling geklasseerd in de subklassen F01L, F01M, F01N of F01P, los van hun aangegeven toepassing, tenzij hun klasseringsaspecten specifiek zijn voor hun toepassing, in welk geval zij alleen worden geklasseerd in de relevante subklasse van de klassen F01-F04;

                        -        worden smering, geluiddempers of uitlaatapparatuur, of koeling van of voor machines of motoren  geklasseerd in de subklassen F01M, F01N of F01P, behalve voor die welke specifiek zijn voor stoommachines, die worden geklasseerd in subklasse F01B.

              4.       Voor het met een goed begrip gebruiken van deze subsectie, is het van belang, voor zover het de subklassen F01B, F01C, F01D en F03B, en F04B, F04C en F04D betreft als kern daarvan, stil te staan bij: [11]

                        -        het principe dat zorgt voor hun uitwerking,

                        -        de klasseringskenmerken die zij vereisen, en

                        -        hun complementariteit of aanvulbaarheid.

                        I.        Principe

                                 Dit heeft met name betrekking op de hierboven aangeduide subklassen. Andere subklassen, in het bijzonder die uit de klasse F02 welke strikter gedefinieerde materie omvatten, worden hier niet in beschouwing genomen.

                                 Elke subklasse omvat in de basis een soort of apparaat (motor of pomp) en omvat – in het verlengde daarvan – evenzeer “machines” van dezelfde soort. Twee verschillende onderwerpen waarvan de ene een algemener karakter heeft dan de andere, vallen dus onder dezelfde subklasse.

                                 De subklassen F01B, F03B en F04B hebbe naast de twee daaronder vallende onderwerpen, verder een generaliserend karakter in relatie tot andere subklassen die betrekking hebben op de verschillende soorten of apparaten in de betreffende soort.

                                 Deze generalisering slaat ook op de twee onderhavige onderwerpen, zonder dat dit steeds in relatie staat tot dezelfde subklasse.

                                 Het deel van subklasse F03B dat betrekking heeft op “machines”, moet dus worden beschouwd als de algemene klasse met betrekking tot de subklassen F04B en F04C, en het deel dat betrekking heeft op “motoren” als de algemene klasse met betrekking tot subklasse F03C.

                        II.       Kenmerken

                                 a)      Het hoofdklasseringskenmerk van de subklasse is dat van de soorten of apparaten, waarvan er drie mogelijk zijn:

                                           Machines, motoren, pompen.

                                 b)      Zoals hierboven beschreven, worden “machines” altijd geassocieerd met één van de beide andere soorten. Deze hoofdsoorten worden onderverdeeld volgens de algemene werkingsprincipes van de apparatuur:

                                           Verdringing; niet-verdringing.

                                 c)      De verdringerapparatuur wordt verder onderverdeeld volgens de wijze waarop het werkingsprincipe van kracht wordt, d.w.z. naar het soort apparatuur:

                                          Heen en weer bewegende zuiger; rotatiezuiger of oscillatiezuiger, andere soorten.

                                 d)      Een ander klasseringskenmerk is dat van het werkfluïdum, waarbinnen drie soorten apparatuur mogelijk zijn, nl.:

                                          Vloeibaar en elastisch fluïdum; elastisch fluïdum; vloeistof.

                        III.      Complementariteit

                                 Dit berust bij de associatie van paren van de hierboven opgesomde subklassen, in overeenstemming met de beschouwde kenmerken met betrekking tot het soort apparatuur of werkfluïdum.

                                 De betreffende subklasse met de diverse principes, kenmerken en complementariteit staan in onderstaande subsectie-index.

                                 Uit de index blijkt: [11]

                                 -        Voor dezelfde soort apparatuur in een bepaalde soort, hebben de kenmerken van “werkfluïdum” betrekking:

                                           F01B and F04B op machines

                                           F01C and F04C op machines

                                           F01D and F03B op machines

                                           F01B and F03C op motoren

                                           F01C and F03C op motoren

                                           F01D and F03B op motoren

                                 -        Voor dezelfde soort werkfluïdum, relateren de kenmerken van “apparatuur” subklassen op dezelfde wijze als relatief algemene beschouwingen.

 

F 02 D     REGELEN VAN VERBRANDINGSMOTOREN (voertuigtoebehoren die op één losse subeenheid inwerken, voor het automatisch regelen van de voertuigsnelheid B60K 31/00; gezamenlijke besturing van voertuigsubeenheden van verschillende soort of functie, aandrijfregelsystemen voor wegvoertuigen met een ander doel dan het regelen van één losse subeenheid B60W; cyclisch werkende kleppen voor verbrandingsmotoren F01L; regelen van de smering van een verbrandingsmotor F01M; koelen van verbrandingsmotoren F01P; toevoeren van brandbare mengsels of bestanddelen daarvan aan verbrandingsmotoren, bijv. carburatoren of inspuitpompen, F02M; starten van verbrandingsmotoren F02N; regelen van de ontsteking F02P; zie voor het regelen van gasturbine-installaties, straalmotor-installaties of installaties van motoren die werken met verbrandingsproducten de relevante subklassen voor deze installaties) [4,8]

 

              Aantekeningen

 

              (1)      In deze subklasse wordt de volgende term of uitdrukking gebruikt met de aangegeven betekenissen:

                        -        “brandstofinspuiting” betekent het inbrengen van een brandbare substantie in een ruimte, bijv. een cilinder, door middel van een drukbron, bijv. een pomp, die continu of cyclisch werkt achter de substantie;

                        -        “aanjagen” betekent het toevoeren aan de arbeidsruimte, bijv. een cilinder, van verbrandingslucht die onder druk is gebracht door middel van een drukbron, bijv. een pomp.

              (2)      De aandacht wordt gevestigd op de Aantekeningen voorafgaand aan klasse F01.

              (3)      In deze subklasse worden de elektrische aspecten van regelvoorzieningen geklasseerd in de groepen F02D 41/00 tot F02D 45/00. [4]

 

Regelen, bijv. besturen, van brandstofinspuiting [9]

 

F 02 D       1/00                    Regelen van brandstof-inspuitpompen, bijv. van hogedruk-inspuitpompen (F02D 3/00 heeft voorrang) [2]

F 02 D       1/02                    .    niet beperkt tot verstelling van de inspuittijd, bijv. het variëren van de hoeveelheid afgegeven brandstof

F 02 D       1/04                    .    .    door mechanische middelen die afhankelijk zijn van de motorsnelheid, bijv. gebruikmakend van centrifugaalregulateurs (F02D 1/08 heeft voorrang)

F 02 D       1/06                    .    .    door middelen die afhankelijk zijn van de druk van het arbeidsfluïdum van een motor (F02D 1/08 heeft voorrang)

F 02 D       1/08                    .    .    Overbrengen van een regelpuls naar een pompregeling, bijv. met vermogensaandrijving of semimachinaal

F 02 D       1/10                    .    .    .    mechanisch

F 02 D       1/12                    .    .    .    niet-mechanisch, bijv. hydraulisch

F 02 D       1/14                    .    .    .    .    pneumatisch

F 02 D       1/16                    .    Verstellen van de inspuittijd (F02D 1/02 heeft voorrang)

F 02 D       1/18                    .    .    met niet-mechanische middelen voor het overbrengen van een regelpuls; met versterking van een regelpuls

 

F 02 D       3/00                    Regelen van lagedrukbrandstofinspuiting, d.w.z. waarbij het brandstof-luchtmengsel met op die wijze ingespoten brandstof in hoofdzaak wordt gecomprimeerd door de compressieslag van de motor, door andere middelen dan alleen de regeling van een inspuitpomp (carburatoren F02M) [2]

 

              Aantekening

 

              Als de regelapparatuur of het regelsysteem deel uitmaakt van de lagedruk-brandstofinjectieapparatuur, wordt deze geklasseerd in groep F02M 69/00. [5]

 

F 02 D       3/02                    .    met continue inspuiting of stroming bovenstrooms van het inspuitsproeier [2]

F 02 D       3/04                    .    Regelen van brandstofinspuiting en carburatie, bijv. van afwisselende systemen

 

F 02 D       7/00                    Andere niet-elektrische brandstof-inspuitregeling [4]

F 02 D       7/02                    .    Regelen van brandstofinspuiting waarbij brandstof wordt ingespoten door gecomprimeerde lucht

 

F 02 D       9/00                    Regelen van motoren door het smoren van luchtkanalen, brandstof-luchtinlaatkanalen of uitlaatkanalen

F 02 D       9/02                    .    met betrekking tot inlaatkanalen (smoorkleppen, of voorzieningen daarvan in leidingen F02D 9/08)

F 02 D       9/04                    .    met betrekking tot uitlaatkanalen (smoorkleppen, of voorzieningen daarvan in leidingen F02D 9/08)

F 02 D       9/06                    .    .    Uitlaatremmen

F 02 D       9/08                    .    Speciaal aangepaste smoorkleppen daarvoor; Voorzieningen van dergelijke kleppen in kanalen (smoorkleppen die zijn gemodificeerd voor gebruik in, of zijn aangebracht in, carburatoren F02M; smoorkleppen in het algemeen F16K)

F 02 D       9/10                    .    .    met draaibaar gemonteerde flappen

F 02 D       9/12                    .    .    met verschuifbaar gemonteerde kleplichamen; met kleplichamen die in de lengterichting van een kanaal kunnen bewegen

F 02 D       9/14                    .    .    .    waarbij de lichamen dwars op het kanaal kunnen verschuiven

F 02 D       9/16                    .    .    .    waarbij de lichamen kunnen roteren

F 02 D       9/18                    .    .    met kleplichamen met elastische wanden

 

F 02 D     11/00                   Voorzieningen van, of aanpassingen aan, niet-automatische middelen voor het laten werken van motorregelingen, bijv. door de bediener opgestart (speciaal voor omkeren van de bewegingsrichting F02D 27/00; opstelling of bevestiging van regelinrichtingen voor de krachtbron in voertuigen B60K 26/00) [2,5,8]

F 02 D     11/02                   .    gekenmerkt door hand-geregelde, voet-geregelde of soortgelijke door de bediener geregelde opstartmiddelen [5]

F 02 D     11/04                   .    gekenmerkt door mechanische stangenstelsels (met vermogensaandrijving of hulp daarvan F02D 11/06) [5]

F 02 D     11/06                   .    gekenmerkt door niet-mechanische stangenstelsels, bijv. fluïdumregelstelsels, of door regelstelsels met vermogensaandrijving of hulp daarvan [5]

F 02 D     11/08                   .    .    pneumatische regelstelsels [5]

F 02 D     11/10                   .    .    elektrische regelstelsels [5]

 

F 02 D     13/00                   Regelen van het motoruitgangsvermogen door het variëren van bedieningskarakteristieken van inlaatkleppen of uitlaatkleppen, bijv. tijdinstelling (modificeren van het klepdrijfwerk F01L)

F 02 D     13/02                   .    tijdens werking van een motor

F 02 D     13/04                   .    .    gebruikmakend van de motor als rem

F 02 D     13/06                   .    .    Uitschakelen van cilinders

F 02 D     13/08                   .    voor het buiten werking stellen of laten vrijlopen van een motor

 

F 02 D     15/00                   Variëren van de compressieverhouding (modificeren van het klepdrijfwerk F01L)

F 02 D     15/02                   .    door verandering of verplaatsing van de zuigerslag

F 02 D     15/04                   .    door verandering van het volume van de compressieruimte zonder de zuigerslag te veranderen

 

F 02 D     17/00                   Regelen van motoren door het uitschakelen van afzonderlijke cilinders; Buiten werking stellen of laten vrijlopen van motoren (regelen of buiten werking stellen door het variëren van bedieningskarakteristieken van inlaatkleppen of uitlaatkleppen F02D 13/00)

F 02 D     17/02                   .    Uitschakelen (uitschakelen van motoren in voorzieningen met meerdere motoren F02D 25/04)

F 02 D     17/04                   .    buiten werking stellen of laten vrijlopen van motoren, bijv. veroorzaakt door ongewone condities (afhankelijk van smeercondities F01M 1/22; afhankelijk van de koeling F01P 5/14) 

Regelingen die horen bij specifieke soorten motoren of bij aanpassingen van motoren

 

F 02 D     19/00                   Regelen van motoren die worden gekenmerkt door hun gebruik van niet-vloeibare brandstoffen, meerdere soorten brandstoffen of niet-brandstofsubstanties die zijn toegevoegd aan de brandbare mengsels (waarbij de niet-brandstofsubstanties gasvormig zijn F02D 21/00)

F 02 D     19/02                   .    horend bij motoren die werken met gasvormige brandstoffen (apparatuur, of regeldelen daarvan, voor het mengen van gas en lucht F02M)

F 02 D     19/04                   .    horend bij motoren die werken met vaste brandstoffen, bijv. poederkool

F 02 D     19/06                   .    horend bij motoren die werken met meerdere soorten brandstof, bijv. afwisselend met lichte en zware stookolie, anders dan motoren waarbij de verbruikte brandstof niet uitmaakt

F 02 D     19/08                   .    .    waarbij gelijktijdig gebruik wordt gemaakt van meerdere soorten brandstoffen (F02D 19/12 heeft voorrang)

F 02 D     19/10                   .    .    .    horend bij compressie-ontstekingsmotoren waarin de hoofdbrandstof gasvormig is

F 02 D     19/12                   .    horend bij motoren die werken met niet-brandstofsubstanties of met antiklopmiddelen, bijv. met een klopwerende brandstof (apparatuur, of regeldelen daarvan, voor het afgeven van dergelijke substanties of middelen F02M)

 

F 02 D     21/00                   Regelen van motoren die worden gekenmerkt doordat ze worden gevoed met niet-atmosferische zuurstof een ander niet-brandstofgas

F 02 D     21/02                   .    horend bij motoren met zuurstoftoevoer

F 02 D     21/04                   .    .    met circulatie van uitlaatgassen in gesloten of halfgesloten circuits

F 02 D     21/06                   .    horend bij motoren waarbij een ander niet-brandstofgas wordt toegevoegd aan verbrandingslucht

F 02 D     21/08                   .    .    waarbij het andere gas het uitlaatgas van een motor is (circulatie van uitlaatgas in motoren met zuurstoftoevoer F02D 21/04)

F 02 D     21/10                   .    .    waarbij secundaire lucht wordt toegevoegd aan een brandstof-luchtmengsel (apparatuur, of regeldelen daarvan, voor het afgeven van secundaire lucht F02M) 

F 02 D     23/00                   Regelen van motoren die worden gekenmerkt doordat ze worden aangejaagd

F 02 D     23/02                   .    waarbij de motoren brandstof-inspuitmotoren zijn 

F 02 D     25/00                   Regelen van twee of meer samenwerkende motoren

F 02 D     25/02                   .    voor het synchroniseren van de snelheid

F 02 D     25/04                   .    door het uitschakelen van motoren 

F 02 D     27/00                   Regelen van motoren die worden gekenmerkt doordat ze omkeerbaar zijn

F 02 D     27/02                   .    door het uitvoeren van een programma

 

F 02 D     28/00                   Programmaregeling van motoren (zie voor een specifieke programmaregeling voor een soort motor of voor een doel dat valt onder één van de groepen uit deze subklasse, behalve de groepen F02D 29/00 en F02D 39/00, of onder één groep van een andere subklasse, bijv. van F01L, die groep; programmaregeling in het algemeen G05) [2]

 

F 02 D     29/00                   Regelen van motoren waarbij zo’n regeling hoort bij de daardoor aangedreven inrichtingen, waarbij het gaat om andere inrichtingen dan delen of accessoires die essentieel zijn voor de motorwerking, bijv. het regelen van motoren door signalen van buitenaf [2,8]

F 02 D     29/02                   .    horend bij motoren voor het aandrijven van voertuigen; horend bij motoren voor het aandrijven van propellers met variabele spoed [2]

F 02 D     29/04                   .    horend bij motoren voor het aandrijven van pompen

F 02 D     29/06                   .    horend bij motoren voor het aandrijven van elektrische generatoren

 

Andere niet-elektrische regeling van verbrandingsmotoren [4,9]

 

F 02 D     31/00                   Niet elders ondergebracht gebruik van niet-elektrische regulateurs die de snelheid aftasten, voor het regelen van verbrandingsmotoren [9]

F 02 D     33/00                   Niet elders ondergebracht niet-elektrisch regelen van de afgifte van brandstof of verbrandingslucht [9]

F 02 D     33/02                   .    van verbrandingslucht

 

F 02 D     35/00                   Niet elders ondergebracht niet-elektrisch regelen van motoren, afhankelijk van condities buiten of binnen de motor [9]

F 02 D     35/02                   .    van inwendige condities 

F 02 D     37/00                   Niet elders ondergebracht niet-elektrisch gemeenschappelijk regelen van twee of meer motorfuncties [9]

F 02 D     37/02                   .    waarbij één van de functies de ontsteking is (ontstekingsregeling op zich F02P)

 

F 02 D     39/00                   Andere niet-elektrische regeling [4]

F 02 D     39/02                   .    van viertaktmotoren

F 02 D     39/04                   .    van motoren met andere cycli dan viertakt, bijv. tweetakt

F 02 D     39/06                   .    van motoren waarbij de brandstof in hoofdzaak aan het einde van een compressieslag wordt toegevoegd

F 02 D     39/08                   .    van motoren waarbij de brandstof in hoofdzaak vóór de compressieslag wordt toegevoegd

F 02 D     39/10                   .    van vrije-zuigermotoren; van motoren zonder roterende hoofdaandrijfas

 

Elektrisch regelen van verbrandingsmotoren [4]

 

              Aantekeningen

 

              (1)      Onder de groepen F02D 41/00 tot F02D 45/00 vallen elektrische aspecten van elektrisch geregelde inrichtingen. [6]

              (2)      Onder de groepen F02D 41/00 tot F02D 45/00 vallen geen:

                        -        niet-elektrische aspecten van elektrisch geregelde inrichtingen, welke vallen onder de groepen F02D 1/00 tot F02D 39/00 of onder subklasse F02M; [6]

                        -        combinaties van zowel elektrische als niet-elektrische aspecten van elektrisch geregelde inrichtingen, welke vallen onder de groepen F02D 1/00 tot F02D 39/00 of onder subklasse F02M. [4,6]

 

F 02 D     41/00                   Elektrisch regelen van de toevoer van een brandbaar mengsel of de bestanddelen daarvan (F02D 43/00 heeft voorrang) [4]

F 02 D     41/02                   .    Circuitvoorzieningen voor het genereren van regelsignalen [4]

F 02 D     41/04                   .    .    Inbrengen van correcties voor specifieke regelcondities (F02D 41/14 heeft voorrang) [4]

F 02 D     41/06                   .    .    .    voor het starten of opwarmen van de motor [4]

F 02 D     41/08                   .    .    .    voor het laten vrijlopen (F02D 41/06 en F02D 41/16 hebben voorrang) [4]

F 02 D     41/10                   .    .    .    voor versnelling [4]

F 02 D     41/12                   .    .    .    voor vertraging [4]

F 02 D     41/14                   .    .    Inbrengen van geslotenlus-correcties [4]

F 02 D     41/16                   .    .    .    voor het laten vrijlopen [4]

F 02 D     41/18                   .    .    door het meten van de stroming van de inlaatlucht (meten van stroming in het algemeen G01F) [4]

F 02 D     41/20                   .    Uitvoercircuits, bijv. voor het regelen van stromen in commandospoelen (stroomregeling in inductieve belastingen in het algemeen H03K 17/64) [4]

F 02 D     41/22                   .    Veiligheidsinrichtingen of weergeefinrichtingen voor ongewone condities [4]

F 02 D     41/24                   .    gekenmerkt door het gebruik van digitale middelen [4]

F 02 D     41/26                   .    .    gebruikmakend van een computer, bijv. een microprocessor [4]

F 02 D     41/28                   .    .    .    Interfacecircuits [4]

F 02 D     41/30                   .    Regelen van brandstofinspuiting [4]

F 02 D     41/32                   .    .    onder lage druk [4]

F 02 D     41/34                   .    .    .    met middelen voor het regelen van de inspuittijd of de inspuitduur (ontstekingstijd F02P 5/00) [4]

F 02 D     41/36                   .    .    .    met middelen voor het regelen van de distributie (opstelling van ontstekingsverdelers F02P 7/00) [4]

F 02 D     41/38                   .    .    onder hoge druk [4]

F 02 D     41/40                   .    .    .    met middelen voor het regelen van de inspuittijd of de inspuitduur [4]

 

F 02 D     43/00                   Gemeenschappelijk elektrisch regelen van twee of meer functies, bijv. ontsteking, brandstof-luchtmengsel, recirculatie, aanjaging of uitlaatgasbehandeling (elektrisch regelen van behandelapparatuur voor uitlaatgassen op zich F01N 9/00) [4]

F 02 D     43/02                   .    alleen gebruikmakend van analoge middelen [4]

F 02 D     43/04                   .    alleen gebruikmakend van digitale middelen [4]

 

F 02 D     45/00                   Elektrisch regelen dat niet valt onder de groepen F02D 41/00 tot F02D 43/00 (elektrisch regelen van behandelapparatuur voor uitlaatgassen F01N 9/00; zie voor het elektrisch regelen van één van de functies ontsteking, smering, koeling, start of inlaatverwarming de relevante subklassen voor die functies) [4]