SECTIE F WERKTUIGBOUWKUNDE;
VERLICHTING; VERWARMING; WAPENS; EXPLOSIEVEN
F 02 VERBRANDINGSMOTOREN;
MOTORINSTALLATIES DIE WERKEN OP HETE GASSEN OF VERBRANDINGSPRODUCTEN [11]
Gids voor
het gebruik van deze subsectie (klassen F01-F04) [11]
De volgende
aantekeningen zijn bedoeld als hulp bij het gebruik van dit gedeelte van het
klasseringsschema.
1. In deze subsectie vallen onder subklassen
of groepen die gaan over “motoren” of “pompen” tevens de wijze van bediening daarvan,
tenzij daarin elders speciaal is voorzien.
2. In deze subsectie worden de volgende
termen of uitdrukkingen gebruikt met de aangegeven betekenis:
- “motor” betekent een inrichting voor het
continu omzetten van fluïdumenergie in mechanisch vermogen. Deze term omvat dus
bijvoorbeeld zuigerstoommachines of stoomturbines op zich, of
zuigerverbrandingsmotoren, maar sluit ééntaktinrichtingen uit. “Motor” omvat
ook het deel van een meter waarin een fluïdum stroomt, tenzij dat gedeelte
specifiek aangepast is voor gebruik in een meter;
- “pomp” betekent een inrichting voor het
continu opvoeren, voortstuwen, comprimeren of afvoeren van een fluïdum door
mechanische of andere middelen. Deze term omvat dus waaiers of blazers;
- “machine” betekent een inrichting die
zowel een motor als een pomp kan inhouden, en niet een inrichting die beperkt
is tot een motor of één die beperkt is tot een pomp;
- “verdringing” betekent de wijze waarop
de energie van een werkfluïdum wordt omgezet in mechanische energie, waarbij
variaties in volume veroorzaakt door het werkfluïdum in een arbeidskamer zorgt
voor overeenkomende verplaatsingen van het mechanische lichaam dat de energie
overbrengt, waarbij het dynamische effect van het fluïdum van ondergeschikt
belang is, en omgekeerd;
- “niet-verdringing” betekent de wijze
waarop de energie van een werkfluïdum wordt omgezet in mechanische energie,
door omzetting van de energie van het werkfluïdum in kinetische energie, en
omgekeerd;
- “oscillatiezuigermachine” betekent een verdringermachine,
waarin een fluïdum-rakend arbeid-overbrengend lichaam oscilleert. Deze
definitie is ook van toepassing op motoren en pompen;
- “rotatiezuigermachine” betekent een
verdringermachine, waarin een fluïdum-rakend arbeid-overbrengend lichaam
roteert om een vaste as of om een as die beweegt langs een ronde of
soortgelijke baan. Deze definitie is ook van toepassing op motoren en pompen;
- “rotatiezuiger” betekent het
arbeid-overbrengend lichaam van een rotatiezuigermachine, en kan elke geschikte
vorm hebben, bijv. een tandwiel;
- “samenwerkende lichamen” betekent de
“oscillatiezuiger” of -“rotatiezuiger” en een ander lichaam, bijv. de
arbeidskamerwand, die helpt bij de drijfwerking of pompwerking;
- “beweging van de samenwerkende lichamen”
moet worden uitgelegd als relatief, zodat één van de “samenwerkende lichamen”
stationair kan zijn, zelfs als wordt gerefereerd aan de rotatie-as ervan, of
beide kunnen bewegen;
- “tanden of tandequivalenten” omvat
kwabben, uitsteeksels of aanrakingspunten;
- “met een inwendige as” betekent dat de
rotatie-assen van de binnenste en buitenste samenwerkende lichamen onder alle
omstandigheden binnen het buitenste lichaam blijven, bijv. in een vergelijkbare
wijze waarop een rondsel ingrijpt in de binnentanden van een ringvormig
tandwiel;
- “vrije zuiger” betekent een zuiger,
waarvan de slaglengte niet wordt bepaald door enig daardoor aangedreven
lichaam;
- “cilinders” betekent
verdringer-arbeidskamers in het algemeen. De term is dus niet beperkt tot cilinders
met een ronde dwarsdoorsnede;
- “hoofdas” betekent de as, die een heen
en weer gaande zuigerbeweging omzet in een rotatiebeweging, of omgekeerd;
- “installatie” betekent een motor samen
met aanvullende apparatuur die nodig is om de machine te laten werken. Een
stoommachine-installatie houdt bijvoorbeeld in een stoommachine en middelen
voor het opwekken van de stoom;
- “werkfluïdum” betekent het drijffluïdum
in een pomp of het drijffluïdum in een motor. Het werkfluïdum kan een
comprimeerbare vorm hebben of een gasvorm, een zogenaamd elastisch fluïdum,
bijv. stoom, het kan een vloeibare vorm hebben, of een vorm waarin sprake is
van een coëxistentie van een elastisch fluïdum en een vloeibare fase;
- “stoom” omvat dampen in het algemeen, en
“speciale damp” wordt gebruikt als stoom is uitgesloten;
- “reactief” ingeval van
niet-verdringermachines of niet-verdringermotoren betekent machines of motoren
waarbij druk/snelheid-omzetting geheel of gedeeltelijk in de rotor plaatsvindt.
Machines of rotoren zonder of met slechts een geringe druk/snelheid-omzetting
in de rotor worden “impulsief” genoemd.
3. In deze
subsectie: [11]
- worden cyclisch werkende kleppen,
smering, geluiddempers of uitlaatapparatuur, of koeling geklasseerd in de
subklassen F01L, F01M, F01N of F01P, los van hun aangegeven toepassing, tenzij
hun klasseringsaspecten specifiek zijn voor hun toepassing, in welk geval zij
alleen worden geklasseerd in de relevante subklasse van de klassen F01-F04;
- worden smering, geluiddempers of uitlaatapparatuur,
of koeling van of voor machines of motoren
geklasseerd in de subklassen F01M, F01N of F01P, behalve voor die welke
specifiek zijn voor stoommachines, die worden geklasseerd in subklasse F01B.
4. Voor het met een goed begrip gebruiken
van deze subsectie, is het van belang, voor zover het de subklassen F01B, F01C,
F01D en F03B, en F04B, F04C en F04D betreft als kern daarvan, stil te staan
bij: [11]
- het principe dat zorgt voor hun
uitwerking,
- de klasseringskenmerken die zij
vereisen, en
- hun
complementariteit of aanvulbaarheid.
I. Principe
Dit
heeft met name betrekking op de hierboven aangeduide subklassen. Andere
subklassen, in het bijzonder die uit de klasse F02 welke strikter gedefinieerde
materie omvatten, worden hier niet in beschouwing genomen.
Elke
subklasse omvat in de basis een soort of apparaat (motor of pomp) en omvat – in
het verlengde daarvan – evenzeer “machines” van dezelfde soort. Twee
verschillende onderwerpen waarvan de ene een algemener karakter heeft dan de andere,
vallen dus onder dezelfde subklasse.
De
subklassen F01B, F03B en F04B hebbe naast de twee daaronder vallende
onderwerpen, verder een generaliserend karakter in relatie tot andere
subklassen die betrekking hebben op de verschillende soorten of apparaten in de
betreffende soort.
Deze
generalisering slaat ook op de twee onderhavige onderwerpen, zonder dat dit
steeds in relatie staat tot dezelfde subklasse.
Het
deel van subklasse F03B dat betrekking heeft op “machines”, moet dus worden
beschouwd als de algemene klasse met betrekking tot de subklassen F04B en F04C,
en het deel dat betrekking heeft op “motoren” als de algemene klasse met
betrekking tot subklasse F03C.
II. Kenmerken
a) Het hoofdklasseringskenmerk van de
subklasse is dat van de soorten of apparaten, waarvan er drie mogelijk zijn:
Machines, motoren, pompen.
b) Zoals hierboven beschreven, worden
“machines” altijd geassocieerd met één van de beide andere soorten. Deze
hoofdsoorten worden onderverdeeld volgens de algemene werkingsprincipes van de
apparatuur:
Verdringing;
niet-verdringing.
c) De verdringerapparatuur wordt verder
onderverdeeld volgens de wijze waarop het werkingsprincipe van kracht wordt,
d.w.z. naar het soort apparatuur:
Heen
en weer bewegende zuiger; rotatiezuiger of oscillatiezuiger, andere soorten.
d) Een ander klasseringskenmerk is dat van
het werkfluïdum, waarbinnen drie soorten apparatuur mogelijk zijn, nl.:
Vloeibaar
en elastisch fluïdum; elastisch fluïdum; vloeistof.
III. Complementariteit
Dit
berust bij de associatie van paren van de hierboven opgesomde subklassen, in
overeenstemming met de beschouwde kenmerken met betrekking tot het soort
apparatuur of werkfluïdum.
De
betreffende subklasse met de diverse principes, kenmerken en complementariteit
staan in onderstaande subsectie-index.
Uit de index blijkt: [11]
- Voor dezelfde soort apparatuur in een
bepaalde soort, hebben de kenmerken van “werkfluïdum” betrekking:
F01B
and F04B op machines
F01C
and F04C op machines
F01D and F03B op machines
F01B and F03C op motoren
F01C and F03C op motoren
F01D and F03B op motoren
- Voor dezelfde soort werkfluïdum,
relateren de kenmerken van “apparatuur” subklassen op dezelfde wijze als relatief
algemene beschouwingen.
F 02 D REGELEN VAN
VERBRANDINGSMOTOREN (voertuigtoebehoren die op één losse subeenheid inwerken, voor
het automatisch regelen van de voertuigsnelheid B60K 31/00; gezamenlijke
besturing van voertuigsubeenheden van verschillende soort of functie,
aandrijfregelsystemen voor wegvoertuigen met een ander doel dan het regelen van
één losse subeenheid B60W; cyclisch werkende kleppen voor verbrandingsmotoren
F01L; regelen van de smering van een verbrandingsmotor F01M; koelen van verbrandingsmotoren
F01P; toevoeren van brandbare mengsels of bestanddelen daarvan aan
verbrandingsmotoren, bijv. carburatoren of inspuitpompen, F02M; starten van
verbrandingsmotoren F02N; regelen van de ontsteking F02P; zie voor het regelen
van gasturbine-installaties, straalmotor-installaties of installaties van
motoren die werken met verbrandingsproducten de relevante subklassen voor deze
installaties) [4,8]
Aantekeningen
(1) In deze subklasse wordt de volgende term
of uitdrukking gebruikt met de aangegeven betekenissen:
- “brandstofinspuiting” betekent het
inbrengen van een brandbare substantie in een ruimte, bijv. een cilinder, door
middel van een drukbron, bijv. een pomp, die continu of cyclisch werkt achter
de substantie;
- “aanjagen” betekent het toevoeren aan de
arbeidsruimte, bijv. een cilinder, van verbrandingslucht die onder druk is
gebracht door middel van een drukbron, bijv. een pomp.
(2) De aandacht wordt gevestigd op de
Aantekeningen voorafgaand aan klasse F01.
(3) In deze subklasse worden de elektrische
aspecten van regelvoorzieningen geklasseerd in de groepen F02D 41/00 tot F02D
45/00. [4]
Regelen, bijv. besturen,
van brandstofinspuiting [9]
F 02 D
1/00 Regelen van
brandstof-inspuitpompen, bijv. van hogedruk-inspuitpompen (F02D 3/00 heeft
voorrang) [2]
F 02 D
1/02 . niet beperkt tot verstelling van de
inspuittijd, bijv. het variëren van de hoeveelheid afgegeven brandstof
F 02 D
1/04 . . door
mechanische middelen die afhankelijk zijn van de motorsnelheid, bijv. gebruikmakend
van centrifugaalregulateurs (F02D 1/08 heeft voorrang)
F 02 D
1/06 . . door
middelen die afhankelijk zijn van de druk van het arbeidsfluïdum van een motor
(F02D 1/08 heeft voorrang)
F 02 D
1/08 . . Overbrengen
van een regelpuls naar een pompregeling, bijv. met vermogensaandrijving of
semimachinaal
F 02 D 1/10 . . . mechanisch
F 02 D 1/12 . . . niet-mechanisch, bijv. hydraulisch
F 02 D
1/14 . . . . pneumatisch
F 02 D
1/16 . Verstellen van de inspuittijd (F02D 1/02
heeft voorrang)
F 02 D 1/18 . . met niet-mechanische
middelen voor het overbrengen van een regelpuls; met versterking van een
regelpuls
F 02 D
3/00 Regelen van
lagedrukbrandstofinspuiting, d.w.z. waarbij het brandstof-luchtmengsel met op
die wijze ingespoten brandstof in hoofdzaak wordt gecomprimeerd door de
compressieslag van de motor, door andere middelen dan alleen de regeling van
een inspuitpomp (carburatoren F02M) [2]
Aantekening
Als de regelapparatuur of het regelsysteem deel
uitmaakt van de lagedruk-brandstofinjectieapparatuur, wordt deze geklasseerd in
groep F02M 69/00. [5]
F 02 D
3/02 . met continue inspuiting of stroming
bovenstrooms van het inspuitsproeier [2]
F 02 D
3/04 . Regelen van brandstofinspuiting en
carburatie, bijv. van afwisselende systemen
F 02 D
7/00 Andere
niet-elektrische brandstof-inspuitregeling [4]
F 02 D
7/02 . Regelen van brandstofinspuiting waarbij
brandstof wordt ingespoten door gecomprimeerde lucht
F 02 D
9/00 Regelen van
motoren door het smoren van luchtkanalen, brandstof-luchtinlaatkanalen of
uitlaatkanalen
F 02 D
9/02 . met betrekking tot inlaatkanalen
(smoorkleppen, of voorzieningen daarvan in leidingen F02D 9/08)
F 02 D
9/04 . met betrekking tot uitlaatkanalen
(smoorkleppen, of voorzieningen daarvan in leidingen F02D 9/08)
F 02 D
9/06 . . Uitlaatremmen
F 02 D
9/08 . Speciaal aangepaste smoorkleppen daarvoor;
Voorzieningen van dergelijke kleppen in kanalen (smoorkleppen die zijn
gemodificeerd voor gebruik in, of zijn aangebracht in, carburatoren F02M;
smoorkleppen in het algemeen F16K)
F 02 D
9/10 . . met
draaibaar gemonteerde flappen
F 02 D
9/12 . . met
verschuifbaar gemonteerde kleplichamen; met kleplichamen die in de
lengterichting van een kanaal kunnen bewegen
F 02 D
9/14 . . . waarbij de lichamen dwars op het kanaal
kunnen verschuiven
F 02 D
9/16 . . . waarbij de lichamen kunnen roteren
F 02 D
9/18 . . met
kleplichamen met elastische wanden
F 02 D 11/00 Voorzieningen
van, of aanpassingen aan, niet-automatische middelen voor het laten werken van
motorregelingen, bijv. door de bediener opgestart (speciaal voor omkeren
van de bewegingsrichting F02D 27/00; opstelling of bevestiging van
regelinrichtingen voor de krachtbron in voertuigen B60K 26/00) [2,5,8]
F 02 D 11/02 . gekenmerkt door hand-geregelde,
voet-geregelde of soortgelijke door de bediener geregelde opstartmiddelen [5]
F 02 D 11/04 . gekenmerkt door mechanische stangenstelsels
(met vermogensaandrijving of hulp daarvan F02D 11/06) [5]
F 02 D 11/06 . gekenmerkt door niet-mechanische
stangenstelsels, bijv. fluïdumregelstelsels, of door regelstelsels met
vermogensaandrijving of hulp daarvan [5]
F 02 D 11/08 . . pneumatische
regelstelsels [5]
F 02 D 11/10 . . elektrische
regelstelsels [5]
F 02 D 13/00 Regelen
van het motoruitgangsvermogen door het variëren van bedieningskarakteristieken
van inlaatkleppen of uitlaatkleppen, bijv. tijdinstelling (modificeren van het
klepdrijfwerk F01L)
F 02 D 13/02 . tijdens werking van een motor
F 02 D 13/04 . . gebruikmakend
van de motor als rem
F 02 D 13/06 . . Uitschakelen
van cilinders
F 02 D 13/08 . voor het buiten werking stellen of laten
vrijlopen van een motor
F 02 D 15/00 Variëren
van de compressieverhouding (modificeren van het klepdrijfwerk F01L)
F 02 D 15/02 . door verandering of verplaatsing van de
zuigerslag
F 02 D 15/04 . door verandering van het volume van de
compressieruimte zonder de zuigerslag te veranderen
F 02 D 17/00 Regelen
van motoren door het uitschakelen van afzonderlijke cilinders; Buiten werking
stellen of laten vrijlopen van motoren (regelen of buiten werking stellen door het variëren van
bedieningskarakteristieken van inlaatkleppen of uitlaatkleppen F02D 13/00)
F 02 D 17/02 . Uitschakelen (uitschakelen van motoren in
voorzieningen met meerdere motoren F02D 25/04)
F 02 D 17/04 . buiten werking stellen of laten vrijlopen
van motoren, bijv. veroorzaakt door ongewone condities (afhankelijk van
smeercondities F01M 1/22; afhankelijk van de koeling F01P 5/14)
F 02 D 19/00 Regelen
van motoren die worden gekenmerkt door hun gebruik van niet-vloeibare
brandstoffen, meerdere soorten brandstoffen of niet-brandstofsubstanties die
zijn toegevoegd aan de brandbare mengsels (waarbij de niet-brandstofsubstanties
gasvormig zijn F02D 21/00)
F 02 D 19/02 . horend bij motoren die werken met gasvormige
brandstoffen (apparatuur, of regeldelen daarvan, voor het mengen van gas en
lucht F02M)
F 02 D 19/04 . horend bij motoren die werken met vaste
brandstoffen, bijv. poederkool
F 02 D 19/06 . horend bij motoren die werken met meerdere
soorten brandstof, bijv. afwisselend met lichte en zware stookolie, anders dan
motoren waarbij de verbruikte brandstof niet uitmaakt
F 02 D 19/08 . . waarbij
gelijktijdig gebruik wordt gemaakt van meerdere soorten brandstoffen (F02D
19/12 heeft voorrang)
F 02 D 19/10 . . . horend bij compressie-ontstekingsmotoren
waarin de hoofdbrandstof gasvormig is
F 02 D 19/12 . horend bij motoren die werken met
niet-brandstofsubstanties of met antiklopmiddelen, bijv. met een klopwerende
brandstof (apparatuur, of regeldelen daarvan, voor het afgeven van dergelijke
substanties of middelen F02M)
F 02 D 21/00 Regelen
van motoren die worden gekenmerkt doordat ze worden gevoed met
niet-atmosferische zuurstof een ander niet-brandstofgas
F 02 D 21/02 . horend bij motoren met zuurstoftoevoer
F 02 D 21/04 . . met
circulatie van uitlaatgassen in gesloten of halfgesloten circuits
F 02 D 21/06 . horend bij motoren waarbij een ander
niet-brandstofgas wordt toegevoegd aan verbrandingslucht
F 02 D 21/08 . . waarbij
het andere gas het uitlaatgas van een motor is (circulatie van uitlaatgas in
motoren met zuurstoftoevoer F02D 21/04)
F 02 D 21/10 . . waarbij
secundaire lucht wordt toegevoegd aan een brandstof-luchtmengsel (apparatuur,
of regeldelen daarvan, voor het afgeven van secundaire lucht F02M)
F 02 D 23/02 . waarbij de motoren brandstof-inspuitmotoren
zijn
F 02 D 25/02 . voor het synchroniseren van de snelheid
F 02 D 25/04 . door het uitschakelen van motoren
F 02 D 27/02 . door het uitvoeren van een programma
F 02 D 28/00 Programmaregeling
van motoren
(zie voor een specifieke programmaregeling voor een soort motor of voor een
doel dat valt onder één van de groepen uit deze subklasse, behalve de groepen
F02D 29/00 en F02D 39/00, of onder één groep van een andere subklasse, bijv.
van F01L, die groep; programmaregeling in het algemeen G05) [2]
F 02 D 29/00 Regelen
van motoren waarbij zo’n regeling hoort bij de daardoor aangedreven
inrichtingen, waarbij het gaat om andere inrichtingen dan delen of accessoires
die essentieel zijn voor de motorwerking, bijv. het regelen van motoren door
signalen van buitenaf [2,8]
F 02 D 29/02 . horend bij motoren voor het aandrijven van
voertuigen; horend bij motoren voor het aandrijven van propellers met variabele
spoed [2]
F 02 D 29/04 . horend bij motoren voor het aandrijven van
pompen
F 02 D 29/06 . horend bij motoren voor het aandrijven van
elektrische generatoren
Andere niet-elektrische
regeling van verbrandingsmotoren [4,9]
F 02 D 31/00 Niet
elders ondergebracht gebruik van niet-elektrische regulateurs die de snelheid
aftasten, voor het regelen van verbrandingsmotoren [9]
F 02 D 33/02 . van verbrandingslucht
F 02 D 35/00 Niet
elders ondergebracht niet-elektrisch regelen van motoren, afhankelijk van
condities buiten of binnen de motor [9]
F 02 D 35/02 . van inwendige condities
F 02 D 37/02 . waarbij één van de functies de ontsteking is
(ontstekingsregeling op zich F02P)
F 02 D 39/00 Andere
niet-elektrische regeling [4]
F 02 D 39/02 . van viertaktmotoren
F 02 D 39/04 . van motoren met andere cycli dan viertakt,
bijv. tweetakt
F 02 D 39/06 . van motoren waarbij de brandstof in
hoofdzaak aan het einde van een compressieslag wordt toegevoegd
F 02 D 39/08 . van motoren waarbij de brandstof in
hoofdzaak vóór de compressieslag wordt toegevoegd
F 02 D 39/10 . van vrije-zuigermotoren; van motoren zonder
roterende hoofdaandrijfas
Elektrisch regelen van verbrandingsmotoren [4]
Aantekeningen
(1) Onder de
groepen F02D 41/00 tot F02D 45/00 vallen elektrische aspecten van elektrisch
geregelde inrichtingen. [6]
(2) Onder de
groepen F02D 41/00 tot F02D 45/00 vallen geen:
- niet-elektrische
aspecten van elektrisch geregelde inrichtingen, welke vallen onder de groepen
F02D 1/00 tot F02D 39/00 of onder subklasse F02M; [6]
- combinaties
van zowel elektrische als niet-elektrische aspecten van elektrisch geregelde
inrichtingen, welke vallen onder de groepen F02D 1/00 tot F02D 39/00 of onder
subklasse F02M. [4,6]
F 02 D 41/00 Elektrisch
regelen van de toevoer van een brandbaar mengsel of de bestanddelen daarvan (F02D 43/00 heeft
voorrang) [4]
F 02 D 41/02 . Circuitvoorzieningen voor het genereren van regelsignalen
[4]
F 02 D 41/04 . . Inbrengen
van correcties voor specifieke regelcondities (F02D 41/14 heeft voorrang) [4]
F 02 D 41/06 . . . voor het starten of opwarmen van de motor [4]
F 02 D 41/08 . . . voor het laten vrijlopen (F02D 41/06 en F02D
41/16 hebben voorrang) [4]
F 02 D 41/10 . . . voor versnelling [4]
F 02 D 41/12 . . . voor vertraging [4]
F 02 D 41/14 . . Inbrengen
van geslotenlus-correcties [4]
F 02 D 41/16 . . . voor het laten vrijlopen [4]
F 02 D 41/18 . . door
het meten van de stroming van de inlaatlucht (meten van stroming in het
algemeen G01F) [4]
F 02 D 41/20 . Uitvoercircuits, bijv. voor het regelen van
stromen in commandospoelen (stroomregeling in inductieve belastingen in het
algemeen H03K 17/64) [4]
F 02 D 41/22 . Veiligheidsinrichtingen of
weergeefinrichtingen voor ongewone condities [4]
F 02 D 41/24 . gekenmerkt door het gebruik van digitale
middelen [4]
F 02 D 41/26 . . gebruikmakend
van een computer, bijv. een microprocessor [4]
F 02 D 41/28 . . . Interfacecircuits [4]
F 02 D 41/30 . Regelen van brandstofinspuiting [4]
F 02 D 41/32 . . onder
lage druk [4]
F 02 D 41/34 . . . met middelen voor het regelen van de
inspuittijd of de inspuitduur (ontstekingstijd F02P 5/00) [4]
F 02 D 41/36 . . . met middelen voor het regelen van de
distributie (opstelling van ontstekingsverdelers F02P 7/00) [4]
F 02 D 41/38 . . onder
hoge druk [4]
F 02 D 41/40 . . . met middelen voor het regelen van de
inspuittijd of de inspuitduur [4]
F 02 D 43/00 Gemeenschappelijk
elektrisch regelen van twee of meer functies, bijv. ontsteking,
brandstof-luchtmengsel, recirculatie, aanjaging of uitlaatgasbehandeling (elektrisch regelen van
behandelapparatuur voor uitlaatgassen op zich F01N 9/00) [4]
F 02 D 43/02 . alleen gebruikmakend van analoge middelen [4]
F 02 D 43/04 . alleen gebruikmakend van digitale middelen [4]
F 02 D 45/00 Elektrisch
regelen dat niet valt onder de groepen F02D 41/00 tot F02D 43/00 (elektrisch regelen van
behandelapparatuur voor uitlaatgassen F01N 9/00; zie voor het elektrisch
regelen van één van de functies ontsteking, smering, koeling, start of
inlaatverwarming de relevante subklassen voor die functies) [4]