SECTIE F         WERKTUIGBOUWKUNDE; VERLICHTING; VERWARMING; WAPENS; EXPLOSIEVEN

 

MOTOREN OF POMPEN

 

F 02        VERBRANDINGSMOTOREN; MOTORINSTALLATIES DIE WERKEN OP HETE GASSEN OF VERBRANDINGSPRODUCTEN [11]

 

              Aantekeningen

 

              Gids voor het gebruik van deze subsectie (klassen F01-F04) [11]

              De volgende aantekeningen zijn bedoeld als hulp bij het gebruik van dit gedeelte van het klasseringsschema.

              1.       In deze subsectie vallen onder subklassen of groepen die gaan over “motoren” of “pompen” tevens de wijze van bediening daarvan, tenzij daarin elders speciaal is voorzien.

              2.       In deze subsectie worden de volgende termen of uitdrukkingen gebruikt met de aangegeven betekenis:

                        -        “motor” betekent een inrichting voor het continu omzetten van fluïdumenergie in mechanisch vermogen. Deze term omvat dus bijvoorbeeld zuigerstoommachines of stoomturbines op zich, of zuigerverbrandingsmotoren, maar sluit ééntaktinrichtingen uit. “Motor” omvat ook het deel van een meter waarin een fluïdum stroomt, tenzij dat gedeelte specifiek aangepast is voor gebruik in een meter;

                        -        “pomp” betekent een inrichting voor het continu opvoeren, voortstuwen, comprimeren of afvoeren van een fluïdum door mechanische of andere middelen. Deze term omvat dus waaiers of blazers;

                        -        “machine” betekent een inrichting die zowel een motor als een pomp kan inhouden, en niet een inrichting die beperkt is tot een motor of één die beperkt is tot een pomp;

                        -        “verdringing” betekent de wijze waarop de energie van een werkfluïdum wordt omgezet in mechanische energie, waarbij variaties in volume veroorzaakt door het werkfluïdum in een arbeidskamer zorgt voor overeenkomende verplaatsingen van het mechanische lichaam dat de energie overbrengt, waarbij het dynamische effect van het fluïdum van ondergeschikt belang is, en omgekeerd;

                        -        “niet-verdringing” betekent de wijze waarop de energie van een werkfluïdum wordt omgezet in mechanische energie, door omzetting van de energie van het werkfluïdum in kinetische energie, en omgekeerd;

                        -        “oscillatiezuigermachine” betekent een verdringermachine, waarin een fluïdum-rakend arbeid-overbrengend lichaam oscilleert. Deze definitie is ook van toepassing op motoren en pompen;

                        -        “rotatiezuigermachine” betekent een verdringermachine, waarin een fluïdum-rakend arbeid-overbrengend lichaam roteert om een vaste as of om een as die beweegt langs een ronde of soortgelijke baan. Deze definitie is ook van toepassing op motoren en pompen;

                        -        “rotatiezuiger” betekent het arbeid-overbrengend lichaam van een rotatiezuigermachine, en kan elke geschikte vorm hebben, bijv. een tandwiel;

                        -        “samenwerkende lichamen” betekent de “oscillatiezuiger” of -“rotatiezuiger” en een ander lichaam, bijv. de arbeidskamerwand, die helpt bij de drijfwerking of pompwerking;

                        -        “beweging van de samenwerkende lichamen” moet worden uitgelegd als relatief, zodat één van de “samenwerkende lichamen” stationair kan zijn, zelfs als wordt gerefereerd aan de rotatie-as ervan, of beide kunnen bewegen;

                        -        “tanden of tandequivalenten” omvat kwabben, uitsteeksels of aanrakingspunten;

                        -        “met een inwendige as” betekent dat de rotatie-assen van de binnenste en buitenste samenwerkende lichamen onder alle omstandigheden binnen het buitenste lichaam blijven, bijv. in een vergelijkbare wijze waarop een rondsel ingrijpt in de binnentanden van een ringvormig tandwiel;

                        -        “vrije zuiger” betekent een zuiger, waarvan de slaglengte niet wordt bepaald door enig daardoor aangedreven lichaam;

                        -        “cilinders” betekent verdringer-arbeidskamers in het algemeen. De term is dus niet beperkt tot cilinders met een ronde dwarsdoorsnede;

                        -        “hoofdas” betekent de as, die een heen en weer gaande zuigerbeweging omzet in een rotatiebeweging, of omgekeerd;

                        -        “installatie” betekent een motor samen met aanvullende apparatuur die nodig is om de machine te laten werken. Een stoommachine-installatie houdt bijvoorbeeld in een stoommachine en middelen voor het opwekken van de stoom;

                        -        “werkfluïdum” betekent het drijffluïdum in een pomp of het drijffluïdum in een motor. Het werkfluïdum kan een comprimeerbare vorm hebben of een gasvorm, een zogenaamd elastisch fluïdum, bijv. stoom, het kan een vloeibare vorm hebben, of een vorm waarin sprake is van een coëxistentie van een elastisch fluïdum en een vloeibare fase;

                        -        “stoom” omvat dampen in het algemeen, en “speciale damp” wordt gebruikt als stoom is uitgesloten;

                        -        “reactief” ingeval van niet-verdringermachines of niet-verdringermotoren betekent machines of motoren waarbij druk/snelheid-omzetting geheel of gedeeltelijk in de rotor plaatsvindt. Machines of rotoren zonder of met slechts een geringe druk/snelheid-omzetting in de rotor worden “impulsief” genoemd.

              3.       In deze subsectie: [11]

                        -        worden cyclisch werkende kleppen, smering, geluiddempers of uitlaatapparatuur, of koeling geklasseerd in de subklassen F01L, F01M, F01N of F01P, los van hun aangegeven toepassing, tenzij hun klasseringsaspecten specifiek zijn voor hun toepassing, in welk geval zij alleen worden geklasseerd in de relevante subklasse van de klassen F01-F04;

                        -        worden smering, geluiddempers of uitlaatapparatuur, of koeling van of voor machines of motoren  geklasseerd in de subklassen F01M, F01N of F01P, behalve voor die welke specifiek zijn voor stoommachines, die worden geklasseerd in subklasse F01B.

              4.       Voor het met een goed begrip gebruiken van deze subsectie, is het van belang, voor zover het de subklassen F01B, F01C, F01D en F03B, en F04B, F04C en F04D betreft als kern daarvan, stil te staan bij: [11]

                        -        het principe dat zorgt voor hun uitwerking,

                        -        de klasseringskenmerken die zij vereisen, en

                        -        hun complementariteit of aanvulbaarheid.

                        I.        Principe

                                 Dit heeft met name betrekking op de hierboven aangeduide subklassen. Andere subklassen, in het bijzonder die uit de klasse F02 welke strikter gedefinieerde materie omvatten, worden hier niet in beschouwing genomen.

                                 Elke subklasse omvat in de basis een soort of apparaat (motor of pomp) en omvat – in het verlengde daarvan – evenzeer “machines” van dezelfde soort. Twee verschillende onderwerpen waarvan de ene een algemener karakter heeft dan de andere, vallen dus onder dezelfde subklasse.

                                 De subklassen F01B, F03B en F04B hebbe naast de twee daaronder vallende onderwerpen, verder een generaliserend karakter in relatie tot andere subklassen die betrekking hebben op de verschillende soorten of apparaten in de betreffende soort.

                                 Deze generalisering slaat ook op de twee onderhavige onderwerpen, zonder dat dit steeds in relatie staat tot dezelfde subklasse.

                                 Het deel van subklasse F03B dat betrekking heeft op “machines”, moet dus worden beschouwd als de algemene klasse met betrekking tot de subklassen F04B en F04C, en het deel dat betrekking heeft op “motoren” als de algemene klasse met betrekking tot subklasse F03C.

                        II.       Kenmerken

                                 a)      Het hoofdklasseringskenmerk van de subklasse is dat van de soorten of apparaten, waarvan er drie mogelijk zijn:

                                           Machines, motoren, pompen.

                                 b)      Zoals hierboven beschreven, worden “machines” altijd geassocieerd met één van de beide andere soorten. Deze hoofdsoorten worden onderverdeeld volgens de algemene werkingsprincipes van de apparatuur:

                                           Verdringing; niet-verdringing.

                                 c)      De verdringerapparatuur wordt verder onderverdeeld volgens de wijze waarop het werkingsprincipe van kracht wordt, d.w.z. naar het soort apparatuur:

                                          Heen en weer bewegende zuiger; rotatiezuiger of oscillatiezuiger, andere soorten.

                                 d)      Een ander klasseringskenmerk is dat van het werkfluïdum, waarbinnen drie soorten apparatuur mogelijk zijn, nl.:

                                          Vloeibaar en elastisch fluïdum; elastisch fluïdum; vloeistof.

                        III.      Complementariteit

                                 Dit berust bij de associatie van paren van de hierboven opgesomde subklassen, in overeenstemming met de beschouwde kenmerken met betrekking tot het soort apparatuur of werkfluïdum.

                                 De betreffende subklasse met de diverse principes, kenmerken en complementariteit staan in onderstaande subsectie-index.

                                 Uit de index blijkt: [11]

                                 -        Voor dezelfde soort apparatuur in een bepaalde soort, hebben de kenmerken van “werkfluïdum” betrekking:

                                           F01B and F04B op machines

                                           F01C and F04C op machines

                                           F01D and F03B op machines

                                           F01B and F03C op motoren

                                           F01C and F03C op motoren

                                           F01D and F03B op motoren

                                 -        Voor dezelfde soort werkfluïdum, relateren de kenmerken van “apparatuur” subklassen op dezelfde wijze als relatief algemene beschouwingen.

 

F 02 K     STRAALMOTOR-INSTALLATIES (opstelling of bevestiging van straalmotor-installaties in landvoertuigen of voertuigen in het algemeen B60K; opstelling of bevestiging van straalmotor-installaties in vaartuigen B63H; regelen van de vliegstand, vliegrichting of vlieghoogte door straalwerking B64C; opstelling of bevestiging van straalmotor-installaties in vliegtuigen B64D; installaties die worden gekenmerkt doordat het vermogen van het arbeidsfluïdum wordt gedeeld tussen straalvoortstuwing en een andere vorm van voortstuwing, bijv. een propeller, F02B of F02C; kenmerken van straalmotor-installaties die horen bij gasturbines, luchtinlaatopeningen of brandstoftoevoerregeling bij straalmotorinstallaties met ontluchting F02C)

 

              Aantekeningen

 

              (1)      In deze subklasse wordt de volgende uitdrukking gebruikt met de aangegeven betekenis:

                        -        “straalmotor-installaties” betekent installaties waarbij gebruik wordt gemaakt van verbranding voor het produceren van een fluïdumstroom waaruit een stuwkracht op de installaties wordt verkregen volgens het reactieprincipe.

              (2)      De aandacht wordt gevestigd op de Aantekeningen voorafgaand aan klasse F01.

 

F 02 K       1/00                    Installaties die worden gekenmerkt door de vorm of opstelling van de straalpijp of straalsproeier; Daarbij horende straalpijpen of straalsproeiers (raketsproeiers F02K 9/97)

F 02 K       1/04                    .    Monteren van een uitstroomkegel in de straalpijp

F 02 K       1/06                    .    Variëren van het effectieve gebied van een straalpijp of straalsproeier (F02K 1/30 heeft voorrang) [3]

F 02 K       1/08                    .    .    door het axiaal verplaatsen of in dwarsrichting vervormen van een inwendig lichaam, bijv. de uitstroomkegel

F 02 K       1/09                    .    .    door het axiaal verplaatsen van een uitwendig lichaam, bijv. bijv. een schoepversterking (F02K 1/12 heeft voorrang) [3]

F 02 K       1/10                    .    .    door het verdraaien van de straalpijp of straalsproeier

F 02 K       1/11                    .    .    door middel van draaibare ooglidvormige regelkleppen [3]

F 02 K       1/12                    .    .    door middel van draaibare flappen

F 02 K       1/15                    .    .    Regelen [3]

F 02 K       1/16                    .    .    .    gemeenschappelijk met een andere regeling [3]

F 02 K       1/17                    .    .    .    .    met regeling van de brandstoftoevoer [3]

F 02 K       1/18                    .    .    .    automatisch [3]

F 02 K       1/28                    .    gebruikmakend van fluïdumstralen voor het beïnvloeden van de straalstroming [3]

F 02 K       1/30                    .    .    voor het variëren van het effectieve gebied van een straalpijp of straalsproeier [3]

F 02 K       1/32                    .    .    voor het omkeren van stuwkracht [3]

F 02 K       1/34                    .    .    voor het dempen van geluid [3]

F 02 K       1/36                    .    met een uitstoter [3]

F 02 K       1/38                    .    Inbrengen van lucht in de straal (F02K 1/28 heeft voorrang) [3]

F 02 K       1/40                    .    Sproeiers met middelen voor het opdelen van de straal in meerdere deelstralen of met een in doorsnede langwerpige uitlaat [3]

F 02 K       1/42                    .    .    waarbij de middelen verplaatsbaar zijn naar een rustpositie [3]

F 02 K       1/44                    .    Sproeiers met middelen, bijv. een schild, voor het verminderen van geluidsstraling in een specifieke richting (F02K 1/40 heeft voorrang) [3]

F 02 K       1/46                    .    Sproeiers met middelen voor het toevoegen van lucht aan de straal of voor het vergroten van het menggebied tussen de straal en de omgevingslucht, bijv. voor geluiddemping (F02K 1/28, F02K 1/36 en F02K 1/38 hebben voorrang) [3]

F 02 K       1/48                    .    .    Geplooide sproeiers [3]

F 02 K       1/50                    .    .    Naar buiten toe afbuigen van een gedeelte van de straal door terugtrekbare schoepvormige schotten [3]

F 02 K       1/52                    .    Speciaal geconstrueerde sproeiers voor positionering naast een andere sproeiers of vast lichaam, bijv. stroomlijnkappen [3]

F 02 K       1/54                    .    Sproeiers met middelen voor het omkeren van de stuwkracht van een straal (F02K 1/32 heeft voorrang) [3]

F 02 K       1/56                    .    .    Omkeren van de hoofdstraalstroom [3]

F 02 K       1/58                    .    .    .    Omkeermiddelen die zijn bevestigd op de binnenkegel of de sproeierbehuizing [3]

F 02 K       1/60                    .    .    .    door blokkeren van de achterwaartse uitstoot door middel van draaibare ooglidvormige kleppen of grijpers, bijv. schijfvormige omkeermiddelen [3]

F 02 K       1/62                    .    .    .    door blokkeren van de achterwaartse uitstoot door middel van flappen [3]

F 02 K       1/64                    .    .    Omkeren van de waaierstroom [3]

F 02 K       1/66                    .    .    .    gebruikmakend van omkeerwaaierschoepen [3]

F 02 K       1/68                    .    .    .    Omkeermiddelen die zijn bevestigd op de motorbehuizing stroomafwaarts van het gedeelte met de waaier-uitlaatopening [3]

F 02 K       1/70                    .    .    .    gebruikmakend van flappen of deuren voor omkering van de stuwkracht die zijn bevestigd op de waaierbehuizing [3]

F 02 K       1/72                    .    .    .    .    waarbij het achterstuk van de waaierbehuizing kan worden verplaatst voor het blootleggen van openingen in de waaierbehuizing voor de omkeerstroom [3]

F 02 K       1/74                    .    .    Omkeren van tenminste één stroming ten opzichte van tenminste één andere stroming in een motor met meerdere stromingen [3]

F 02 K       1/76                    .    .    Regelen van middelen voor het omkeren van stuwkracht [3]

F 02 K       1/78                    .    Andere constructies van straalpijpen [3]

F 02 K       1/80                    .    .    Koppelingen of verbindingen [3]

F 02 K       1/82                    .    .    Straalpijpwanden, bijv. bekledingen [3] 

F 02 K       3/00                    Installaties die een gasturbine bevatten voor het aandrijven van een compressor of een getunnelde schroef

F 02 K       3/02                    .    waarin een deel van het arbeidsfluïdum om de turbine en de verbrandingskamer wordt geleid

F 02 K       3/04                    .    .    waarbij de installatie getunnelde schroeven bevat, d.w.z. waaiers met een groot volume of een lagedrukuitgang, voor het vergroten van de straalstuwkracht, bijv. dubbelstroominstallaties

F 02 K       3/06                    .    .    .    met een hulpcompressor op de compressorsectie

F 02 K       3/062                  .    .    .    met een hulpcompressor op de turbinesectie [3]

F 02 K       3/065                  .    .    .    met hulpcompressoren op zowel de compressorsectie als de turbinesectie [3]

F 02 K       3/068                  .    .    .    gekenmerkt door een korte axiale lengte ten opzichte van de diameter [3]

F 02 K       3/072                  .    .    .    met tegengesteld draaiende rotoren [3]

F 02 K       3/075                  .    .    .    voor het regelen van de stromingsverhouding tussen stromingen [3]

F 02 K       3/077                  .    .    .    waarbij de installatie meerdere stromingen heeft, d.w.z. met drie of meer stromingen [3]

F 02 K       3/08                    .    met extra verwarming van het arbeidsfluïdum (naverbranders, verbrandingskamers F23R); Regelen daarvan (regelen van brandstoftoevoer daarvoor F02C 9/26) [3]

F 02 K       3/10                    .    .    door naverbranders (F02K 3/105 heeft voorrang) [3]

F 02 K       3/105                  .    .    Verwarmen van de omgeleide stroming [3]

F 02 K       3/11                    .    .    .    door middel van branders of verbrandingskamers [3]

F 02 K       3/115                  .    .    .    door middel van indirecte warmte-uitwisseling [3]

F 02 K       3/12                    .    gekenmerkt door de aanwezigheid van meer dan één gasturbine

 

F 02 K       5/00                    Installaties met een andere motor dan een gasturbine, voor het aandrijven van een compressor of een getunnelde schroef

F 02 K       5/02                    .    waarbij de motor een zuigermotor is

 

F 02 K       7/00                    Installaties waarin het arbeidsfluïdum alleen in de vorm van een straal wordt gebruikt, d.w.z. waarbij de installaties geen turbine of een andere motor voor het aandrijven van een compressor of een getunnelde schroef hebben; Regelen daarvan (raketmotorinstallaties F02K 9/00)

F 02 K       7/02                    .    waarbij de straal intermitterend is, d.w.z. pulsstraling

F 02 K       7/04                    .    .    met resonerende verbrandingskamers

F 02 K       7/06                    .    .    met verbrandingskamers met kleppen

F 02 K       7/067                  .    .    .    met aerodynamische kleppen [3]

F 02 K       7/075                  .    .    met motoren met meerdere pulsstralen [3]

F 02 K       7/08                    .    waarbij de straal continu is

F 02 K       7/10                    .    gekenmerkt door de aanwezigheid van stuwstraalcompressie, d.w.z. aerodynamische thermodynamische luchtkanalen of stuwstraalmotoren

F 02 K       7/12                    .    .    Straalmotoren met inspuiting en aanzuiging [3]

F 02 K       7/14                    .    .    met externe verbranding, bijv. scram-straalmotoren [3]

F 02 K       7/16                    .    .    Samengestelde stuwstraalmotoren en turbostraalmotoren [3]

F 02 K       7/18                    .    .    Samengestelde stuwstraalmotoren en raketmotoren [3]

F 02 K       7/20                    .    .    Samengestelde stuwstraalmotoren en pulsstraalmotoren [3]

 

F 02 K       9/00                    Raketmotorinstallaties, d.w.z. installaties met zowel brandstof als oxidant daarvoor; Regelen daarvan (chemische samenstelling van stuwstoffen C06B of C06D) [3]

F 02 K       9/08                    .    gebruikmakend van vaste stuwstoffen (F02K 9/72 heeft voorrang; gebruikmakend van viskeuze of poedervormige stuwstoffen F02K 9/70) [3]

F 02 K       9/10                    .    .    Vorm of opbouw van vaste-stuwstofladingen [3]

F 02 K      9/12                    .    .    .    gemaakt van twee of meer delen die met verschillende snelheid verbranden [3]

F 02 K       9/14                    .    .    .    gemaakt uit plaatvormige materialen, bijv. in de vorm van een tapijtrol of met een gelaagde opbouw [3]

F 02 K       9/16                    .    .    .    met een honingraatstructuur [3]

F 02 K       9/18                    .    .    .    met inwendige verbranding met een stervormige of soortgelijk gevormde inwendige holte [3]

F 02 K       9/20                    .    .    .    met uitwendige verbranding [3]

F 02 K       9/22                    .    .    .    met verbranding aan de voorzijde [3]

F 02 K       9/24                    .    .    Laden van raketmotoren met vaste stuwstoffen; Speciaal aangepaste methoden of apparatuur voor het werken met vaste-stuwstofladingen [3]

F 02 K       9/26                    .    .    Regelen van de verbranding [3]

F 02 K       9/28                    .    .    met twee of meer stuwstofladingen waarbij de stuwgassen worden afgeblazen via een gemeenschappelijke sproeier [3]

F 02 K       9/30                    .    .    waarbij de stuwgassen worden afgeblazen via meerdere sproeiers [3]

F 02 K       9/32                    .    .    Constructieve delen; Details (vorm of opbouw van vaste-stuwstofladingen F02K 9/10; middelen of voorzieningen voor het starten of ontsteken F02K 9/95; raketsproeiers F02K 9/97) [3]

F 02 K       9/34                    .    .    .    Behuizingen; Verbrandingskamers; Bekledingen daarvan [3]

F 02 K       9/36                    .    .    .    Stuwstofladingdragers [3]

F 02 K       9/38                    .    .    .    Veiligheidsinrichtingen, bijv. voor het voorkomen van het per ongeluk ontsteken [3]

F 02 K       9/40                    .    .    .    Koelvoorzieningen [3]

F 02 K       9/42                    .    gebruikmakend van vloeibare of gasvormige stuwstoffen (F02K 9/72 heeft voorrang) [3]

F 02 K       9/44                    .    .    Toevoeren van stuwstoffen [3]

F 02 K       9/46                    .    .    .    gebruikmakend van pompen (pompen op zich F04) [3]

F 02 K       9/48                    .    .    .    .    aangedreven door een gasturbine die wordt gevoed door stuwstofverbrandingsgassen [3]

F 02 K       9/50                    .    .    .    gebruikmakend van een onder druk staand fluïdum voor het op druk brengen van de stuwstoffen [3]

F 02 K       9/52                    .    .    .    Straalpompen of injecteurs (in het algemeen B05B) [3]

F 02 K       9/54                    .    .    .    Lekkagedetectoren; Spuisystemen; Filtratiesystemen (filters op zich B01D) [3]

F 02 K       9/56                    .    .    .    Regelen [3]

F 02 K       9/58                    .    .    .    .    Stuwstoftoevoerkleppen (kleppen in het algemeen F16K) [3]

F 02 K       9/60                    .    .    Constructieve delen; Details (middelen of voorzieningen voor het starten of ontsteken F02K 9/95; raket-spuitmondstukken F02K 9/97) [3]

F 02 K       9/62                    .    .    .    Verbrandingskamers of stuwkamers [3]

F 02 K       9/64                    .    .    .    .    met koelvoorzieningen [3]

F 02 K       9/66                    .    .    .    .    roterend [3]

F 02 K       9/68                    .    .    .    Ontledingskamers [3]

F 02 K       9/70                    .    gebruikmakend van viskeuze of poedervormige stuwstoffen [3]

F 02 K       9/72                    .    gebruikmakend van vloeibare en vaste stuwstoffen, d.w.z. hybride raketmotorinstallaties [3]

F 02 K       9/74                    .    gecombineerd met een andere straalmotorinstallatie [3]

F 02 K       9/76                    .    .    met een andere raketmotorinstallatie; Raketmotorinstallaties met meerdere trappen [3]

F 02 K       9/78                    .    .    met een straalmotorinstallatie met ontluchting (met een stuwstraalmotor F02K 7/18) [3]

F 02 K       9/80                    .    gekenmerkt door stuwstraalregeling of stuwstraalbesturing (F02K 9/26, F02K 9/56 en F02K 9/94 hebben voorrang) [3]

F 02 K       9/82                    .    .    door het inspuiten van een secundair fluïdum in de raketuitlaatgassen [3]

F 02 K       9/84                    .    .    gebruikmakend van beweegbare sproeiers [3]

F 02 K       9/86                    .    .    gebruikmakend van sproeiervernauwingen met een verstelbare doorsnede [3]

F 02 K       9/88                    .    .    gebruikmakend van extra raketsproeiers [3]

F 02 K       9/90                    .    .    gebruikmakend van afbuigmiddelen (F02K 9/82 heeft voorrang) [3]

F 02 K       9/92                    .    .    met middelen voor het omkeren of beperken van stuwkracht [3]

F 02 K       9/94                    .    Raketmotoren die opnieuw kunnen worden ontstoken of opgestart; Intermitterend werkende raketmotorinstallaties [3]

F 02 K       9/95                    .    gekenmerkt door middelen of voorzieningen voor het starten of ontsteken (veiligheidsinrichtingen F02K 9/38) [3]

F 02 K       9/96                    .    met speciaal aangepaste voorzieningen voor het testen of meten [3]

F 02 K       9/97                    .    Raketsproeiers (stuwstraalregeling of stuwstraalbesturing F02K 9/80) [3]

 

F 02 K     99/00                   Onderwerpen voor zover niet vallend onder andere groepen in deze subklasse [9]