SECTIE F         WERKTUIGBOUWKUNDE; VERLICHTING; VERWARMING; WAPENS; EXPLOSIEVEN

 

MOTOREN OF POMPEN

 

F 02        VERBRANDINGSMOTOREN; MOTORINSTALLATIES DIE WERKEN OP HETE GASSEN OF VERBRANDINGSPRODUCTEN [11]

              Aantekeningen

 

              Gids voor het gebruik van deze subsectie (klassen F01-F04) [11]

              De volgende aantekeningen zijn bedoeld als hulp bij het gebruik van dit gedeelte van het klasseringsschema.

              1.       In deze subsectie vallen onder subklassen of groepen die gaan over “motoren” of “pompen” tevens de wijze van bediening daarvan, tenzij daarin elders speciaal is voorzien.

              2.       In deze subsectie worden de volgende termen of uitdrukkingen gebruikt met de aangegeven betekenis:

                        -        “motor” betekent een inrichting voor het continu omzetten van fluïdumenergie in mechanisch vermogen. Deze term omvat dus bijvoorbeeld zuigerstoommachines of stoomturbines op zich, of zuigerverbrandingsmotoren, maar sluit ééntaktinrichtingen uit. “Motor” omvat ook het deel van een meter waarin een fluïdum stroomt, tenzij dat gedeelte specifiek aangepast is voor gebruik in een meter;

                        -        “pomp” betekent een inrichting voor het continu opvoeren, voortstuwen, comprimeren of afvoeren van een fluïdum door mechanische of andere middelen. Deze term omvat dus waaiers of blazers;

                        -        “machine” betekent een inrichting die zowel een motor als een pomp kan inhouden, en niet een inrichting die beperkt is tot een motor of één die beperkt is tot een pomp;

                        -        “verdringing” betekent de wijze waarop de energie van een werkfluïdum wordt omgezet in mechanische energie, waarbij variaties in volume veroorzaakt door het werkfluïdum in een arbeidskamer zorgt voor overeenkomende verplaatsingen van het mechanische lichaam dat de energie overbrengt, waarbij het dynamische effect van het fluïdum van ondergeschikt belang is, en omgekeerd;

                        -        “niet-verdringing” betekent de wijze waarop de energie van een werkfluïdum wordt omgezet in mechanische energie, door omzetting van de energie van het werkfluïdum in kinetische energie, en omgekeerd;

                        -        “oscillatiezuigermachine” betekent een verdringermachine, waarin een fluïdum-rakend arbeid-overbrengend lichaam oscilleert. Deze definitie is ook van toepassing op motoren en pompen;

                        -        “rotatiezuigermachine” betekent een verdringermachine, waarin een fluïdum-rakend arbeid-overbrengend lichaam roteert om een vaste as of om een as die beweegt langs een ronde of soortgelijke baan. Deze definitie is ook van toepassing op motoren en pompen;

                        -        “rotatiezuiger” betekent het arbeid-overbrengend lichaam van een rotatiezuigermachine, en kan elke geschikte vorm hebben, bijv. een tandwiel;

                        -        “samenwerkende lichamen” betekent de “oscillatiezuiger” of -“rotatiezuiger” en een ander lichaam, bijv. de arbeidskamerwand, die helpt bij de drijfwerking of pompwerking;

                        -        “beweging van de samenwerkende lichamen” moet worden uitgelegd als relatief, zodat één van de “samenwerkende lichamen” stationair kan zijn, zelfs als wordt gerefereerd aan de rotatie-as ervan, of beide kunnen bewegen;

                        -        “tanden of tandequivalenten” omvat kwabben, uitsteeksels of aanrakingspunten;

                        -        “met een inwendige as” betekent dat de rotatie-assen van de binnenste en buitenste samenwerkende lichamen onder alle omstandigheden binnen het buitenste lichaam blijven, bijv. in een vergelijkbare wijze waarop een rondsel ingrijpt in de binnentanden van een ringvormig tandwiel;

                        -        “vrije zuiger” betekent een zuiger, waarvan de slaglengte niet wordt bepaald door enig daardoor aangedreven lichaam;

                        -        “cilinders” betekent verdringer-arbeidskamers in het algemeen. De term is dus niet beperkt tot cilinders met een ronde dwarsdoorsnede;

                        -        “hoofdas” betekent de as, die een heen en weer gaande zuigerbeweging omzet in een rotatiebeweging, of omgekeerd;

                        -        “installatie” betekent een motor samen met aanvullende apparatuur die nodig is om de machine te laten werken. Een stoommachine-installatie houdt bijvoorbeeld in een stoommachine en middelen voor het opwekken van de stoom;

                        -        “werkfluïdum” betekent het drijffluïdum in een pomp of het drijffluïdum in een motor. Het werkfluïdum kan een comprimeerbare vorm hebben of een gasvorm, een zogenaamd elastisch fluïdum, bijv. stoom, het kan een vloeibare vorm hebben, of een vorm waarin sprake is van een coëxistentie van een elastisch fluïdum en een vloeibare fase;

                        -        “stoom” omvat dampen in het algemeen, en “speciale damp” wordt gebruikt als stoom is uitgesloten;

                        -        “reactief” ingeval van niet-verdringermachines of niet-verdringermotoren betekent machines of motoren waarbij druk/snelheid-omzetting geheel of gedeeltelijk in de rotor plaatsvindt. Machines of rotoren zonder of met slechts een geringe druk/snelheid-omzetting in de rotor worden “impulsief” genoemd.

              3.       In deze subsectie: [11]

                        -        worden cyclisch werkende kleppen, smering, geluiddempers of uitlaatapparatuur, of koeling geklasseerd in de subklassen F01L, F01M, F01N of F01P, los van hun aangegeven toepassing, tenzij hun klasseringsaspecten specifiek zijn voor hun toepassing, in welk geval zij alleen worden geklasseerd in de relevante subklasse van de klassen F01-F04;

                        -        worden smering, geluiddempers of uitlaatapparatuur, of koeling van of voor machines of motoren  geklasseerd in de subklassen F01M, F01N of F01P, behalve voor die welke specifiek zijn voor stoommachines, die worden geklasseerd in subklasse F01B.

              4.       Voor het met een goed begrip gebruiken van deze subsectie, is het van belang, voor zover het de subklassen F01B, F01C, F01D en F03B, en F04B, F04C en F04D betreft als kern daarvan, stil te staan bij: [11]

                        -        het principe dat zorgt voor hun uitwerking,

                        -        de klasseringskenmerken die zij vereisen, en

                        -        hun complementariteit of aanvulbaarheid.

                        I.        Principe

                                 Dit heeft met name betrekking op de hierboven aangeduide subklassen. Andere subklassen, in het bijzonder die uit de klasse F02 welke strikter gedefinieerde materie omvatten, worden hier niet in beschouwing genomen.

                                 Elke subklasse omvat in de basis een soort of apparaat (motor of pomp) en omvat – in het verlengde daarvan – evenzeer “machines” van dezelfde soort. Twee verschillende onderwerpen waarvan de ene een algemener karakter heeft dan de andere, vallen dus onder dezelfde subklasse.

                                 De subklassen F01B, F03B en F04B hebbe naast de twee daaronder vallende onderwerpen, verder een generaliserend karakter in relatie tot andere subklassen die betrekking hebben op de verschillende soorten of apparaten in de betreffende soort.

                                 Deze generalisering slaat ook op de twee onderhavige onderwerpen, zonder dat dit steeds in relatie staat tot dezelfde subklasse.

                                 Het deel van subklasse F03B dat betrekking heeft op “machines”, moet dus worden beschouwd als de algemene klasse met betrekking tot de subklassen F04B en F04C, en het deel dat betrekking heeft op “motoren” als de algemene klasse met betrekking tot subklasse F03C.

                        II.       Kenmerken

                                 a)      Het hoofdklasseringskenmerk van de subklasse is dat van de soorten of apparaten, waarvan er drie mogelijk zijn:

                                           Machines, motoren, pompen.

                                 b)      Zoals hierboven beschreven, worden “machines” altijd geassocieerd met één van de beide andere soorten. Deze hoofdsoorten worden onderverdeeld volgens de algemene werkingsprincipes van de apparatuur:

                                           Verdringing; niet-verdringing.

                                 c)      De verdringerapparatuur wordt verder onderverdeeld volgens de wijze waarop het werkingsprincipe van kracht wordt, d.w.z. naar het soort apparatuur:

                                          Heen en weer bewegende zuiger; rotatiezuiger of oscillatiezuiger, andere soorten.

                                 d)      Een ander klasseringskenmerk is dat van het werkfluïdum, waarbinnen drie soorten apparatuur mogelijk zijn, nl.:

                                          Vloeibaar en elastisch fluïdum; elastisch fluïdum; vloeistof.

                        III.      Complementariteit

                                 Dit berust bij de associatie van paren van de hierboven opgesomde subklassen, in overeenstemming met de beschouwde kenmerken met betrekking tot het soort apparatuur of werkfluïdum.

                                 De betreffende subklasse met de diverse principes, kenmerken en complementariteit staan in onderstaande subsectie-index.

                                 Uit de index blijkt: [11]

                                 -        Voor dezelfde soort apparatuur in een bepaalde soort, hebben de kenmerken van “werkfluïdum” betrekking:

                                           F01B and F04B op machines

                                           F01C and F04C op machines

                                           F01D and F03B op machines

                                           F01B and F03C op motoren

                                           F01C and F03C op motoren

                                           F01D and F03B op motoren

                                 -        Voor dezelfde soort werkfluïdum, relateren de kenmerken van “apparatuur” subklassen op dezelfde wijze als relatief algemene beschouwingen.

 

F 02 M    TOEVOEREN VAN BRANDBARE MENGSELS OF BESTANDDELEN DAARVAN AAN VERBRANDINGSMOTOREN (laden van dergelijke motoren F02B) 

              Aantekeningen

 

              (1)      In deze subklasse worden de volgende termen of uitdrukkingen gebruikt met de aangegeven betekenissen:

                        -        “carburatoren” betekent voornamelijk apparatuur voor het mengen van brandstof met lucht, waarbij de brandstof in mengcontact met de lucht wordt gebracht door het verlagen van de luchtdruk, bijv. in een venturi;

                        -        “brandstof-inspuitapparatuur” betekent apparatuur voor het inbrengen van brandstof in een ruimte, bijv. een motorcilinder, door het op druk brengen van de brandstof, bijv. met een pomp die werkt achter de brandstof, en omvat dus de zgn. “vaste-brandstofinspuiting” waarin vloeibare brandstof wordt ingebracht zonder enige bijmenging van gas;

                        -        “lagedrukbrandstofinspuiting” betekent brandstofinspuiting waarin het brandstof-luchtmengsel dat op deze wijze ingespoten brandstof bevat in belangrijke mate wordt gecomprimeerd tijdens de compressieslag van de motor;

                        -        “pompelement” betekent één zuiger-cilindereenheid in een brandstof-inspuitzuigerpomp of een overeenkomstige eenheid in een ander soort brandstof-inspuitpomp.

              (2)      De aandacht wordt gevestigd op de Aantekeningen voorafgaand aan klasse F01.

 

Carburatoren voor vloeibare brandstoffen [9] 

F 02 M      1/00                    Carburatoren met middelen voor het kunnen starten of laten vrijlopen van de motor beneden werktemperaturen

F 02 M      1/02                    .    waarbij de middelen voor het kunnen starten of laten vrijlopen chokes zijn voor verrijking van het brandstof-luchtmengsel (automatische chokes F02M 1/08)

F 02 M      1/04                    .    waarbij de middelen voor het kunnen starten of laten vrijlopen extra carburatorapparaten zijn die in of buiten werking kunnen worden gesteld, bijv. met automatisch bediende schijfkleppen

F 02 M      1/06                    .    .    met axiaal beweegbare kleppen, bijv. zuigervormig

F 02 M      1/08                    .    waarbij de middelen voor het kunnen starten of laten vrijlopen automatisch in of buiten werking treden (in verband met extra carburatorapparatuur F02M 1/04)

F 02 M      1/10                    .    .    afhankelijk van de motortemperatuur, bijv. met een thermostaat

F 02 M      1/12                    .    .    .    met middelen voor het elektrisch verwarmen van de thermostaat

F 02 M      1/14                    .    .    afhankelijk van de druk in de inlaatopening voor de verbrandingslucht of het brandstof-luchtmengsel (F02M 1/10 heeft voorrang)

F 02 M      1/16                    .    Andere middelen voor het verrijken van het brandstof-luchtmengsel tijdens het starten; Vóór-inspuitbekers; gebruikmakend van verschillende brandstoffen voor het starten en de normale werking

F 02 M      1/18                    .    .    Verrijken van het brandstof-luchtmengsel door het omlaagdrukken van de vlotter voor het laten verzuipen van de carburator

 

F 02 M      3/00                    Vrijloopinrichtingen voor carburatoren (met middelen voor het kunnen laten vrijlopen beneden werktemperaturen F02M 1/00) [9]

F 02 M      3/02                    .    Voorkomen van de stroming van vrijloopbrandstof

F 02 M      3/04                    .    .    onder omstandigheden waarin de motor wordt aangedreven in plaats van zelf aan te drijven, bijv. aangedreven door een voertuig dat heuvelafwaarts rijdt

F 02 M      3/045                  .    .    .    Regelen van kleppen die zijn geplaatst in het vrijloopsproeiersysteem of het doorlaatsysteem, door elektrische middelen of door een combinatie van elektrische met fluïdummiddelen of mechanische middelen [4]

F 02 M      3/05                    .    .    .    Pneumatisch of mechanisch regelen, bijv. met snelheidsregeling [4]

F 02 M      3/055                  .    .    .    Afsluiten van de brandstofstroming door het inbrengen van lucht, bijv. remlucht, in het vrijloopbrandstofsysteem [4]

F 02 M      3/06                    .    Verhogen van de vrijloopsnelheid

F 02 M      3/07                    .    .    door het positioneren van de smoorklepblokkering of door het veranderen van het doorsnedegebied van de brandstofstroming door elektrische, elektromechanische of elektro-pneumatische middelen, in overeenstemming met de motorsnelheid [4]

F 02 M      3/08                    .    Andere details van vrijloopinrichtingen (bestrijden van ijsvorming door het verwarmen van vrijlooppoorten F02M 15/02)

F 02 M      3/09                    .    .    Kleppen die reageren op motorcondities, bijv. op een vacuüm in het spruitstuk (F02M 1/00 en F02M 5/00 tot F02M 33/00 hebben voorrang) [5]

F 02 M      3/10                    .    .    Brandstof-doseerpennen; Sproeiers [4]

F 02 M      3/12                    .    .    Doorlaatsystemen [4]

F 02 M      3/14                    .    .    Plaatsing van de uitlaatopening van het vrijloopsysteem ten opzichte van de smoorklep [4]

F 02 M      5/00                    Vlotter-gestuurde apparatuur voor het in stand houden van een constant brandstofniveau in carburatoren [9]

F 02 M      5/02                    .    met voorzieningen voor het compenseren van variaties in de carburatorpositie, bijv. bij een vliegtuig dat ondersteboven vliegt

F 02 M      5/04                    .    .    met draaibaar of roteerbaar gemonteerde vlotterkamers [4]

F 02 M      5/06                    .    met een verstelbaar vlottermechanisme, bijv. voor het compenseren van ongelijkheden in soortelijk gewicht van verschillende brandstoffen

F 02 M      5/08                    .    met middelen voor het ontluchten van vlotterkamers

F 02 M      5/10                    .    met middelen ter voorkoming van een dampstremming, bijv. geïsoleerde vlotterkamers of gedwongen brandstofcirculatie door de vlotterkamer bij afgezette motor

F 02 M      5/12                    .    Andere details, bijv. vlotters, kleppen, stelmiddelen of stelgereedschap (vlotters in het algemeen F16K 33/00)

F 02 M      5/16                    .    .    Vlotters [4]

 

F 02 M      7/00                    Carburatoren met middelen voor het beïnvloeden, bijv. verrijken of constant houden, van de brandstof-luchtverhouding van een lading onder variabele omstandigheden (chokekleppen voor het starten F02M 1/00)

F 02 M      7/02                    .    Carburatoren met beluchte brandstofsproeiers (met een klepregeling voor de hoeveelheid lucht voor het beluchten van brandstof F02M 7/24)

F 02 M      7/04                    .    Middelen voor het verrijken van een lading bij hoge verbrandingsluchtstroming

F 02 M      7/06                    .    Middelen voor het verrijken van een lading bij plotselinge opening, d.w.z. bij versnelling, van de smoorklep, bijv. opslagmiddelen in doorlaatsystemen

F 02 M      7/08                    .    .    gebruikmakend van pompen

F 02 M      7/087                  .    .    .    waarbij het vermogen wordt veranderd in overeenstemming met de temperatuur in de motor [4]

F 02 M      7/093                  .    .    .    waarbij het vermogen wordt veranderd in overeenstemming met een instroomvacuüm [4]

F 02 M      7/10                    .    Andere installaties zonder bewegende delen voor het beïnvloeden van de brandstof-luchtverhouding, bijv. elektrische middelen (F02M 7/23 heeft voorrang) [4]

F 02 M      7/11                    .    .    Afwisselen van de vlotterkamerdruk (verrijken van het brandstof-luchtmengsel tijdens het starten door het omlaagdrukken van de vlotter voor het laten verzuipen van de carburator F02M 1/18) [5]

F 02 M      7/12                    .    Andere installaties met bewegende delen voor het beïnvloeden van de brandstof-luchtverhouding, bijv. met kleppen (F02M 7/24 heeft voorrang) [4]

F 02 M      7/127                  .    .    Afwisselen van de vlotterkamerdruk (verrijken van het brandstof-luchtmengsel tijdens het starten door het omlaag drukken van de vlotter voor het laten verzuipen van de carburator F02M 1/18) [5]

F 02 M      7/133                  .    .    Hulpspuiters, d.w.z. alleen werkend onder bepaalde condities, bijv. bij vol vermogen (F02M 7/04 en F02M 7/06 hebben voorrang) [5]

F 02 M      7/14                    .    .    met middelen voor het regelen van het doorsnedegebied van de brandstofsproeier (afhankelijk van de positie van de luchtsmoorklep F02M 7/22)

F 02 M      7/16                    .    .    .    automatisch werkend, bijv. afhankelijk van een uitlaatgasanalyse

F 02 M      7/17                    .    .    .    .    met een pneumatisch verstelbaar zuigervormig element, bijv. carburatoren met een constante onderdrukking [5]

F 02 M      7/18                    .    .    met middelen voor het regelen van het doorsnedegebied van de brandstofopening (afhankelijk van de positie van de luchtsmoorklep F02M 7/22)

F 02 M      7/20                    .    .    .    automatisch werkend, bijv. afhankelijk van de hoogte

F 02 M      7/22                    .    .    waarbij de dwarsdoorsnede van de brandstofstroming wordt geregeld afhankelijk van de positie van de luchtsmoorklep (waarbij de smoorklep dwars op het luchtkanaal kan verschuiven F02M 9/06)

F 02 M      7/23                    .    Beluchtingsinrichtingen voor brandstof [4]

F 02 M      7/24                    .    .    Regelen van de stroming van beluchtingslucht [4]

F 02 M      7/26                    .    .    .    afhankelijk van de positie van optioneel te bedienen smoormiddelen [4]

F 02 M      7/28                    .    .    .    afhankelijk van temperatuur of druk [4]

 

F 02 M      9/00                    Carburatoren met andere smoorkleppen voor het luchtkanaal of het brandstof-luchtmengselkanaal, dan vlinderkleppen (registercarburatoren F02M 11/00); Carburatoren met brandstof-luchtmengkamers met een variabele vorm of positie

F 02 M      9/02                    .    met smoorkleppen, bijv. zuigervormig, die dwars op het kanaal verschuifbaar zijn aangebracht

F 02 M      9/04                    .    .    waarbij smoorkleppen verschuiven in een vlak onder een hoek met het kanaal

F 02 M      9/06                    .    .    met middelen voor het variëren van het doorsnedegebied van de brandstofsproeier afhankelijk van de positie van de smoorklep (F02M 7/17 heeft voorrang) [5]

F 02 M      9/08                    .    met smoorkleppen die roteerbaar zijn bevestigd in het kanaal

F 02 M      9/10                    .    met kleppen of soortgelijke regelaars met een elastische wand voor het regelen van de doorstroming, of het variëren van het doorsnedegebied, van brandstof-luchtmengkamers

F 02 M      9/12                    .    met andere specifieke middelen voor het regelen van de doorstroming, of het variëren van het doorsnedegebied, van brandstof-luchtmengkamers

F 02 M      9/127                  .    .    Axiaal beweegbare smoorkleppen die concentrisch om de as van het mengselkanaal liggen [5]

F 02 M      9/133                  .    .    .    waarbij de smoorkleppen paddenstoelvormige lichamen hebben [5]

F 02 M      9/14                    .    waarbij de venturi en de sproeier ten opzichte van elkaar kunnen worden verplaatst langs de venturi-as

 

F 02 M    11/00                   Meertrapscarburatoren; Registercarburatoren, d.w.z. met verschuifbare of roteerbare smoorkleppen waarin meerdere brandstofsproeiers, anders dan alleen een vrijloopsproeier en een hoofdsproeier, opeenvolgend worden blootgesteld aan de luchtstroom via de smoorklep

F 02 M    11/02                   .    waarbij de smoorklep, bijv. een schuif of vlinderklep, in een latere trap automatisch wordt geopend

F 02 M    11/04                   .    .    waarbij de kleppen in de latere trap bevochtigingsmiddelen bevatten

F 02 M    11/06                   .    Andere carburatoren met een smoorklep in de vorm van een schuif of vlinderklep

F 02 M    11/08                   .    Registercarburatoren met een smoorklep die dwars op het luchtkanaal verplaatsbaar is

F 02 M    11/10                   .    Registercarburatoren met roteerbare smoorkleppen

 

F 02 M    13/00                   Voorzieningen van twee of meer aparte carburatoren (apparatuur voor het testen, afstemmen of synchroniseren van carburatoren F02M 19/01; opnieuw verstuiven van gecondenseerde brandstof of homogeniseren van een brandstof-luchtmengsel F02M 29/00); Carburatoren waarbij gebruik wordt gemaakt van meer dan één brandstof (apparatuur voor het toevoegen van kleine hoeveelheden secundaire brandstof F02M 25/00)

F 02 M    13/02                   .    Afzonderlijke carburatoren

F 02 M    13/04                   .    .    aan elkaar gebouwd

F 02 M    13/06                   .    waarbij de carburatoren gebruikmaken van verschillende brandstoffen

F 02 M    13/08                   .    Aangepaste carburatoren voor gebruik van vloeibare en gasvormige brandstoffen, bijv. afwisselend

 

F 02 M    15/00                   Carburatoren met middelen voor het verwarmen, koelen of thermisch isoleren van verbrandingslucht, brandstof of brand­stof-luchtmengsel (verwarmen, koelen of thermisch isoleren van vlotterapparatuur F02M 5/00; apparatuur voor het thermisch behandelen van verbrandingslucht, brandstof of brandstof-luchtmengsel, los van de carburator F02M 31/00)

F 02 M    15/02                   .    met verwarmingsmiddelen, bijv. voor het bestrijden van ijsvorming

F 02 M    15/04                   .    .    waarbij de middelen elektrisch zijn

F 02 M    15/06                   .    Warmteschilden, bijv. tegen motorwarmte-uitstraling

 

F 02 M    17/00                   Carburatoren met ter zake doende kenmerken die niet vallen onder, of van belang zijn naast, de apparatuur uit de hoofdgroepen F02M 1/00 tot F02M 15/00 (apparatuur voor het behandelen van verbrandingslucht, brandstof of brandstof-luchtmengsel door katalysatoren, elektrische middelen, magnetisme, stralen, geluidsgolven en dergelijke F02M 27/00; combinaties van carburatoren en lagedrukbrandstof-inspuitapparatuur F02M 71/00) [8]

F 02 M    17/02                   .    Vlotterloze carburatoren

F 02 M    17/04                   .    .    waarbij de brandstof-instroomklep wordt geregeld door een diafragma

F 02 M    17/06                   .    .    waarbij een overloopkamer zorgt voor een constant brandstofniveau

F 02 M    17/08                   .    Carburatoren met één of meer brandstofkanaalopeningen in een klepzitting die het verbrandingsluchtkanaal omringt, waarbij de klep wordt geopend door langsstromende lucht

F 02 M    17/09                   .    .    waarbij de klep een eccentrisch gemonteerde vlinderklep is [5]

F 02 M    17/10                   .    Carburatoren met één of meer brandstofkanaalopeningen in het kleplichaam van de luchtsmoorklep

F 02 M    17/12                   .    .    waarbij de klep een vlinderklep is

F 02 M    17/14                   .    Carburatoren met brandstoftoevoerdelen die synchroon worden geopend en gesloten bij een motorslag

F 02 M    17/16                   .    Carburatoren met continu roterende lichamen, bijv. oppervlaktecarburatoren (brandstofinspuiting door centrifugaal-krachten F02M 69/06)

F 02 M    17/18                   .    Andere oppervlaktecarburatoren

F 02 M    17/20                   .    .    met een brandstofbad

F 02 M    17/22                   .    .    .    waarbij lucht door het bad borrelt

F 02 M    17/24                   .    .    met lonten

F 02 M    17/26                   .    .    met andere bevochtigde lichamen

F 02 M    17/28                   .    .    .    waarbij de brandstof door een poreus lichaam wordt opgezogen

F 02 M    17/30                   .    Carburatoren met brandbeschermingsinrichtingen, bijv. gecombineerd met brandblusapparatuur

F 02 M    17/32                   .    .    waarbij brandstofleidingen automatisch worden gesloten bij het uitbreken van brand

F 02 M    17/34                   .    Andere carburatoren gecombineerd of in samenhang met andere apparatuur, bijv. luchtfilters (zie voor doorslaggevende aspecten van de apparatuur de relevante klassen voor die apparatuur)

F 02 M    17/36                   .    Carburatoren met toebehoren voor het kunnne reinigen ervan

F 02 M    17/38                   .    Niet elders ondergebracht regelen van carburatoren (extern regeldrijfwerk F02M 19/12)

F 02 M    17/40                   .    Selectie van specifieke materialen voor carburatoren, bijv. plaatmetaal, kunststofmaterialen of doorschijnende materialen

F 02 M    17/42                   .    Niet elders ondergebrachte vlottergestuurde carburatoren

F 02 M    17/44                   .    Niet elders ondergebrachte carburatoren die worden gekenmerkt door de luchttrekrichting

F 02 M    17/46                   .    .    met neerwaarts gerichte luchttrek

F 02 M    17/48                   .    .    met opwaarts gerichte luchttrek

F 02 M    17/50                   .    Carburatoren met middelen voor het bestrijden van ijsvorming (thermisch F02M 15/02)

F 02 M    17/52                   .    Gebruik van door carburatoren geproduceerde koude voor een ander doel (zie voor apparatuur waarbij gebruik wordt gemaakt van de koude de relevante klassen voor die apparatuur)

 

F 02 M    19/00                   Details, componenten of accessoires van carburatoren die niet vallen onder, of van belang zijn naast, de apparatuur uit de groepen F02M 1/00 tot F02M 17/00 (meetapparatuur of testapparatuur in het algemeen G01)

F 02 M    19/01                   .    Apparatuur voor het testen, afstemmen of synchroniseren van carburatoren, bijv. carburatorstromingsstandaards [3]

F 02 M    19/02                   .    Maatopeningen, bijv. variabel in diameter (variabel tijdens werking F02M 7/18)

F 02 M    19/025                  .    .    Maatopeningen die niet variabel zijn in diameter [4]

F 02 M    19/03                   .    Brandstof-vernevelsproeiers; Opstelling van lucht-emulgeerkanalen (verstuiven in het algemeen B05B) [4]

F 02 M    19/035                  .    .    Paddenstoelvormige vernevelsproeiers [4]

F 02 M    19/04                   .    Brandstof-doseerpennen of brandstof-doseernaalden

F 02 M    19/06                   .    Andere details van brandstofleidingen

F 02 M    19/08                   .    Venturi’s

F 02 M    19/10                   .    .    in meervoudige opstelling

F 02 M    19/12                   .    Extern regeldrijfwerk, bijv. met dempers (bevochtigingsmiddelen in latere trappen van meertrapscarburatoren F02M 11/04; zie voor carburatorregeldrijfwerk waarin de carburatoraspecten niet doorslaggevend zijn de relevante klassen)

 

F 02 M    21/00                   Apparatuur voor het toevoeren van niet-vloeibare brandstoffen aan motoren, bijv. gasvormige brandstoffen die zijn opgeslagen in vloeibare vorm

F 02 M    21/02                   .    voor gasvormige brandstoffen (apparatuur voor het door warmte verdampen van vloeibare brandstof F02M 31/00; motoren met apparatuur voor het opwekken van gas uit een vaste brandstof, bijv. uit hout, F02B 43/08)

F 02 M    21/04                   .    .    Gas-luchtmengapparatuur (aangepaste carburatoren voor gebruik van vloeibare en gasvormige brandstoffen F02M 13/08; carbureren van gassen in het algemeen C10J)

F 02 M    21/06                   .    .    Apparatuur voor het verwijderen van vloeistoffen, bijv. door verwarming (afvoeren van vloeibaar gemaakte gassen in het algemeen F17C)

F 02 M    21/08                   .    voor niet-gasvormige brandstoffen (voor motoren die werken op brandstof die oxidanten bevat F02B)

F 02 M    21/10                   .    .    voor brandstoffen met een laag smeltpunt, bijv. apparatuur met verwarmingsmiddelen

F 02 M    21/12                   .    voor poedervormige brandstoffen (motorinstallaties met apparatuur voor het verpulveren van brandstof F02B)

 

Voor motoren ter zake doende apparatuur voor het toevoeren, of behandeling vóór hun toevoer aan de motor,  van verbrandingslucht, brandstof of brandstof-luchtmengsel 

F 02 M    23/00                   Apparatuur voor het toevoegen van secundaire lucht aan een brandstof-luchtmengsel

F 02 M    23/02                   .    met menselijke regeling

F 02 M    23/03                   .    .    waarbij de klep voor de secundaire lucht wordt geregeld door de hoofdsmoorklep van de verbrandingslucht [5]

F 02 M    23/04                   .    met automatische regeling

F 02 M    23/06                   .    .    afhankelijk van de motorsnelheid

F 02 M    23/08                   .    .    afhankelijk van de druk in het hoofd aanzuigsysteem van de verbrandingslucht

F 02 M    23/09                   .    .    .    gebruikmakend van kleppen die direct worden geopend bij lage druk

F 02 M    23/10                   .    .    afhankelijk van de temperatuur, bijv. de motortemperatuur

F 02 M    23/12                   .    gekenmerkt door de combinatie ervan met een inrichting voor, of door secundaire lucht die leidt tot, het opnieuw vernevelen van gecondenseerde brandstof

F 02 M    23/14                   .    gekenmerkt door het toevoegen van hete lucht

 

F 02 M    25/00                   Voor motoren ter zake doende apparatuur voor het toevoegen van niet-brandstofsubstanties of kleine hoeveelheden secundaire brandstof aan verbrandingslucht, hoofdbrandstof of brandstof-luchtmengsel (F02M 43/00 heeft voorrang; toevoegen van secundaire lucht aan een brandstof-luchtmengsel F02M 23/00; toevoegen van uitlaatgassen F02M 26/00) [16]

F 02 M    25/022                  .    voor het toevoegen van brandstof en een wateremulsie, water of stoom [6]

F 02 M    25/025                  .    .    Toevoegen van water [6]

F 02 M    25/028                  .    .    .    in de ladinginlaten [6]

F 02 M    25/03                   .    .    .    in de cilinders [6]

F 02 M    25/032                  .    .    Produceren en toevoegen van stoom [6]

F 02 M    25/035                  .    .    .    in de ladinginlaten [6]

F 02 M    25/038                  .    .    .    in de cilinders [6]

F 02 M    25/06                   .    voor het toevoegen van smeermiddeldampen [16]

F 02 M    25/08                   .    voor het toevoegen van brandstofdampen afkomstig uit de brandstoftank

F 02 M    25/10                   .    voor het toevoegen van acetyleen, niet uit water afkomstige waterstof, niet uit lucht afkomstige zuurstof of ozon

F 02 M    25/12                   .    .    waarbij de apparatuur middelen heeft voor het opwekken van dergelijke gassen (gebruikmakend van straling onder gelijktijdige opwekking van ozon F02M 27/06)

F 02 M    25/14                   .    voor het toevoegen van antiklopmiddelen, voor zover niet vallend onder de groepen F02M 25/022 tot F02M 25/10

 

F 02 M    26/00                   Voor motoren ter zake doende apparatuur voor het toevoegen van verbrandingsgassen aan verbrandingslucht, hoofdbrandstof of brandstof-luchtmengsel, bijv. bij uitlasatgasrecirculatie [EGR] systemen [16]

F 02 M    26/01                   .    Inwendige uitlaatgasrecirculatie, d.w.z. waarin het overschot uitlaatgassen wordt afgevangen in de cilinder of worden teruggeduwd vanuit de inlaat of de uitlaatpijp in de verbrandingskamer, zonder gebruik van extra kanalen [16]

F 02 M    26/02                   .    Speciaal aangepaste EGR-systemen voor turbomotoren [16]

F 02 M    26/03                   .    .    met één enkele mechanisch of elektrisch aangedreven inlaatturbocompressor [16]

F 02 M    26/04                   .    .    met één enkele turbolader [16]

F 02 M    26/05                   .    .    .    Hogedruk-lussen, d.w.z. waarin gerecirculeerd uitlaatgas uit het uitlaatsysteem stroomopwaarts van de turbine wordt genomen en weer wordt ingebracht in het inlaatsysteem stroomafwaarts van de compressor [16]

F 02 M    26/06                   .    .    .    Lagedruk-lussen, d.w.z. waarbij gerecirculeerd uitlaatgas uit de uitlaat stroomafwaarts van de turboladerturbine en weer wordt ingebracht in het inlaatsysteem stroomopwaarts van de compressor [16]

F 02 M    26/07                   .    .    .    Gemengdedruk-lussen, d.w.z. waarin gerecirculeerd uitlaatgas ofwel stroomopwaarts van de turbine wordt uitgenomen en weer wordt ingebracht stroomopwaarts van de compressor, of wordt uitgenomen stroomafwaarts van de turbine en weer wordt ingebracht stroomafwaarts van de compressor [16]

F 02 M    26/08                   .    .    voor motoren met twee of meer inlaatturbocompressoren of uitlaatgasturbines, bijv. een turbolader gecombineerd met een extra compressor [16]

F 02 M    26/09                   .    .    Constructieve details, bijv. structurele combinaties van EGR-systemen en turbosystemen; Opstelling van de EGR-systemen en turbosystemen t.o.v. de motor [16]

F 02 M    26/10                   .    .    .    met middelen voor het verhogen van het drukverschil tussen het uitlaatsysteem  en het inlaatsysteem, bijv. venturi, turbines met variabele geometrie, terugslagkleppen die gebruikmaken van drukpulsaties of vernauwingen in het luchtinlaatsysteem of het uitlaatsysteem [16]

F 02 M    26/11                   .    Maken of samenstellen van EGR-systemen; Speciaal aangepaste materialen of coating vooro EGR-systemen [16]

F 02 M    26/12                   .    gekenmerkt door middelen voor het bevestigen van EGR-systemen aan elkaar of aan motoronderdelen [16]

F 02 M    26/13                   .    Opstelling of layout van EGR-kanalen, bijv. ten opzichte van specifieke motoronderdelen of voor de inbouw van accessoires [16]

F 02 M    26/14                   .    .    ten opzichte van het uitlaatsysteem [16]

F 02 M    26/15                   .    .    .    ten opzichte van motoruitlaatreinigingsapparatuur [16]

F 02 M    26/16                   .    .    .    met EGR-kleppen die zijn geplaatst bij of naast de verbinding met het uitlaatsysteem [16]

F 02 M    26/17                   .    .    ten opzichte van het inlaatsysteem [16]

F 02 M    26/18                   .    .    .    Thermische isolatie of warmtebescherming [16]

F 02 M    26/19                   .    .    .    Middelen voor het verbeteren van de menging van lucht en gerecirculeerde uitlaatgassen, bijv. venturi of meerdere openingen in het inlaatsysteem [16]

F 02 M    26/20                   .    .    .    Toevoeren van gerecirculeerde uitlaatgassen direct in de verbrandingskamers of in de inlaatgeleiders [16]

F 02 M    26/21                   .    .    .    met EGR-kleppen die zijn geplaatst bij of naast de verbinding met het inlaatsysteem [16]

F 02 M    26/22                   .    .    met koelers in de recirculatiekanalen [16]

F 02 M    26/23                   .    .    .    Layout, bijv. schema’s [16]

F 02 M    26/24                   .    .    .    .    met twee of meer koelers [16]

F 02 M    26/25                   .    .    .    .    met koelers met omleidingskanalen [16]

F 02 M    26/26                   .    .    .    .    .    gekenmerkt door details van de omleidingsklep [16]

F 02 M    26/27                   .    .    .    .    met lucht-gekoelde warmtewisselaars [16]

F 02 M    26/28                   .    .    .    .    met vloeistof-gekoelde warmtewisselaars [16]

F 02 M    26/29                   .    .    .    Constructieve details van de koelers, bijv. pijpen, platen, ribben, isolatie of materialen [16]

F 02 M    26/30                   .    .    .    .    Verbindingen van koelers met andere inrichtingen, bijv. met kleppen, verwarmers, compressoren of filters; Koelers die worden gekenmerkt door hun plaats bij de motor [16]

F 02 M    26/31                   .    .    .    .    Lucht-gekoelde warmtewisselaars [16]

F 02 M    26/32                   .    .    .    .    Vloeistof-gekoelde warmtewisselaars [16]

F 02 M    26/33                   .    .    .    voor het regelen van de temperatuur van de gerecirculeerde gassen [16]

F 02 M    26/34                   .    .    met compressoren, turbines en dergelijke in het recirculatiekanaal [16]

F 02 M    26/35                   .    .    met middelen voor het reinigen of behandelen van de gerecirculeerde gassen, bijv. katalysatoren, condensvangers, roetfilters of verwarmers [16]

F 02 M    26/36                   .    .    met middelen voor het toevoeren van andere fluïda dan uitlaatgas aan het recirculatiekanaal; met reformers [16]

F 02 M    26/37                   .    .    met tijdelijke opslag van gerecirculeerd uitlaatgas (inwendige uitlaatgasrecirculatie F02M 26/01) [16]

F 02 M    26/38                   .    .    met twee of meer parallel geplaatste EGR-kleppen [16]

F 02 M    26/39                   .    .    met twee of meer serieel geplaatste EGR-kleppen [16]

F 02 M    26/40                   .    .    met tijdsmiddelen in het recirculatiekanaal, bijv. cyclisch werkende kleppen of regeneratoren; met voorzieningen waarbij sprake is van drukpulsaties [16]

F 02 M    26/41                   .    .    gekenmerkt door de opstelling van het recirculatiekanaal ten opzichte van de motor, bijv. tot cilinderkoppen, voeringen, bougies of spruitstukken; gekenmerkt door de opstelling van het recirculatiekanaal ten opzichte van speciaal aangepaste verbrandingskamers [16]

F 02 M    26/42                   .    .    met twee of meer EGR-kanalen; Speciaal aangepaste EGR-systemen voor motoren met twee cilinders [16]

F 02 M    26/43                   .    .    .    waarin uitlaatgas van slechts één cilinder of slechts één groep cilinders wordt geleid naar de inlaat van de motor [16]

F 02 M    26/44                   .    .    .    waarin een EGR-hoofdkanaal is vertakt in meerdere kanalen [16]

F 02 M    26/45                   .    Speciaal aangepaste sensoren voor EGR-systemen [16]

F 02 M    26/46                   .    .    voor het bepalen van de kenmerken van gassen, bijv. de samenstelling [16]

F 02 M    26/47                   .    .    .    waarbij de kenmerken temperaturen, drukken of debieten betreffen [16]

F 02 M    26/48                   .    .    Positiesensoren voor EGR-klappen (details van de sensorinstallatie in de klepbehuizing F02M 26/71) [16]

F 02 M    26/49                   .    Detecteren, diagnostiseren of aangeven van een ongewone functie van of binnen het EGR-systeem [16]

F 02 M    26/50                   .    Voorzieningen of methoden voor het voorkomen of verminderen van afzettingen, corrosie of slijtage veroorzaakt door verontreinigingen (F02M 26/35 en F02M 26/74 hebben voorrang) [16]

F 02 M    26/51                   .    EGR-kleppen gecombineerd met andere inrichtingen, bijv. met inlaatkleppen of compressoren (gecombineerd met luchtinlaatvernauwingen F02M 26/64) [16]

F 02 M    26/52                   .    Systemen voor het bedienen van EGR-kleppen [16]

F 02 M    26/53                   .    .    gebruikmakend van elektrische actuatoren, bijv. elektromagneten [16]

F 02 M    26/54                   .    .    .    Roterende actuatoren, bijv. stappenmotoren [16]

F 02 M    26/55                   .    .    gebruikmakend van vacuümactuatoren [16]

F 02 M    26/56                   .    .    .    met drukmodulatiekleppen [16]

F 02 M    26/57                   .    .    .    .    gebruikmakend van elektrische middelen, bijv. elektromagnetische kleppen [16]

F 02 M    26/58                   .    .    .    Constructieve details van de actuator; Montage daarvan [16]

F 02 M    26/59                   .    .    gebruikmakend van drukactuatoren; Terugslagkleppen daarvoor [16]

F 02 M    26/60                   .    .    .    reagerend op de luchtinlaatdruk [16]

F 02 M    26/61                   .    .    .    reagerend op de uitlaatgasdruk [16]

F 02 M    26/62                   .    .    .    reagerend op de brandstofdruk [16]

F 02 M    26/63                   .    .    waarbij de EGR-klep direct door een bediener wordt bediend (F02M 26/64 heeft voorrang) [16]

F 02 M    26/64                   .    .    waarbij de EGR-klep samen met een luchtinlaatvernauwing wordt bediend [16]

F 02 M    26/65                   .    Constructieve details van EGR-kleppen [16]

F 02 M    26/66                   .    .    Hefkleppen, bijv. schotelkleppen [16]

F 02 M    26/67                   .    .    .    Pinnen; Spindels; Veren; Lagers; Afdichtingen; Verbindingen met actuatoren [16]

F 02 M    26/68                   .    .    .    Sluitlichamen; Klepzittingen; Stroomkanalen [16]

F 02 M    26/69                   .    .    .    met twee of meer klepsluitlichamen [16]

F 02 M    26/70                   .    .    Flap kleppen ; Rotatiekleppen; Schuifkleppen; Verende kleppen [16]

F 02 M    26/71                   .    .    Meerwegkleppen [16]

F 02 M    26/72                   .    .    Behuizingen [16]

F 02 M    26/73                   .    .    .    met middelen voor het verwarmen of koelen van de EGR-klep [16]

F 02 M    26/74                   .    .    Bescherming tegen schade, bijv. afschermingen [16]

 

F 02 M    27/00                   Apparatuur voor het behandelen van verbrandingslucht, brandstof of een brandstof-luchtmengsel door katalysatoren, elektrische middelen, magnetisme, stralen, geluidsgolven en dergelijke

F 02 M    27/02                   .    door katalysatoren

F 02 M    27/04                   .    door elektrische middelen of magnetisme

F 02 M    27/06                   .    met stralen

F 02 M    27/08                   .    door geluidsgolven of ultrasoon-golven

 

F 02 M    29/00                   Apparatuur voor het opnieuw vernevelen van gecondenseerde brandstof of voor het homogeniseren van een brand­stof-luchtmengsel (gecombineerd met de toevoer van secundaire lucht F02M 23/12)

F 02 M    29/02                   .    met roterende delen

F 02 M    29/04                   .    met schermen, roosters, keerschotten en dergelijke (roterend F02M 29/02)

F 02 M    29/06                   .    .    waarbij een wervelbeweging in het mengsel wordt opgewekt

F 02 M    29/08                   .    .    met spiraalsgewijze gewikkelde draden

F 02 M    29/10                   .    .    verstelbaar

F 02 M    29/12                   .    waarbij homogeniseerkleppen worden opengehouden door de stroming van het mengsel

F 02 M    29/14                   .    waarbij het opnieuw vernevelen of homogeniseren wordt veroorzaakt door oneffenheden op inwendige oppervlakken van de mengsel-inlaatopening

 

F 02 M    31/00                   Apparatuur voor het thermisch behandelen van verbrandingslucht, brandstof of een brandstof-luchtmengsel (F02M 21/06 en F02M 21/10 hebben voorrang; waarbij dergelijke apparatuur deel uitmaakt van een carburator of van brandstof-inspuitapparatuur F02M 15/00 of F02M 53/00; toevoegen van hete secundaire lucht aan een brandstof-luchtmengsel F02M 23/14)

F 02 M    31/02                   .    voor het verwarmen

F 02 M    31/04                   .    .    van verbrandingslucht of een brandstof-luchtmengsel (elektrisch F02M 31/12; door gebruik te maken van warmte van arbeidscilinders of cilinderkoppen F02M 31/14; verwarmen van verbrandingslucht als hulpmiddel bij het starten van motoren F02N 19/04) [4,10]

F 02 M    31/06                   .    .    .    door hete gassen, bijv. door het mengen van koude en hete lucht

F 02 M    31/07                   .    .    .    .    Temperatuur-afhankelijk regelen, bijv. gebruikmakend van thermostaatkleppen (F02M 31/083 heeft voorrang) [6]

F 02 M    31/08                   .    .    .    .    waarbij de gassen uitlaatgassen zijn

F 02 M    31/083                  .    .    .    .    .    Temperatuur-afhankelijk regelen van de hoeveelheid uitlaatgas of verbrandingslucht die naar het warmte-uitwisselende oppervlak wordt geleid

F 02 M    31/087                  .    .    .    .    .    Warmte-uitwisselingsvoorzieningen tussen de luchtinlaatkanalen en uitlaatgaskanalen, bijv. door middel van contact tussen de kanalen [5]

F 02 M    31/093                  .    .    .    .    .    .    Luchtinlaatkanalen die de uitlaatgaskanalen omringen; Uitlaatgaskanalen die de luchtinlaatkanalen omringen [5]

F 02 M    31/10                   .    .    .    door hete vloeistoffen, bijv. smeermiddelen

F 02 M    31/12                   .    .    elektrisch

F 02 M    31/125                  .    .    .    Brandstof [5]

F 02 M    31/13                   .    .    .    Verbrandingslucht [5]

F 02 M    31/135                  .    .    .    Brandstof-luchtmengsel [5]

F 02 M    31/14                   .    .    door gebruik te maken van de warmte van arbeidscilinders of cilinderkoppen

F 02 M    31/16                   .    .    Andere apparatuur voor het verwarmen van brandstof

F 02 M    31/18                   .    .    .    voor het verdampen van brandstof

F 02 M    31/20                   .    voor koeling (koelen van laadlucht of spoellucht F02B)

 

F 02 M    33/00                   Andere apparatuur voor het behandelen van verbrandingslucht, brandstof of een brandstof-luchtmengsel (verbrandingsluchtreinigers F02M 35/00; voorzieningen voor het zuiveren van vloeibare brandstof F02M 37/22)

F 02 M    33/02                   .    voor het opvangen en terugvoeren van gecondenseerde brandstof

F 02 M    33/04                   .    .    voor terugvoering naar het inlaatkanaal [5]

F 02 M    33/06                   .    .    .    onder gelijktijdige warmtetoevoer [5]

F 02 M    33/08                   .    .    voor terugvoering naar de brandstoftank [5]

 

F 02 M    35/00                   Verbrandingsluchtreinigers, luchtinlaatopeningen, inlaatdempers of aanzuigsystemen, die speciaal zijn aangepast voor, of aangebracht in, verbrandingsmotoren (luchtreinigers in het algemeen B01D)

F 02 M    35/02                   .    Luchtreinigers

F 02 M    35/022                  .    .    werkend op zwaartekracht, centrifugaal-kracht of andere traagheidskrachten, bijv. met bevochtigde wanden [2]

F 02 M    35/024                  .    .    gebruikmakend van filters, bijv. bevochtigd (F02M 35/026 heeft voorrang; reinigen van het filtermateriaal F02M 35/08) [2]

F 02 M    35/026                  .    .    werkend door het geleiden van lucht over of door een oliebad of een ander vloeistofbad, bijv. gecombineerd met filters [2]

F 02 M    35/04                   .    .    speciaal aangebracht ten opzichte van de motor; Bevestiging daarop

F 02 M    35/06                   .    .    .    gecombineerd of in samenhang met de koelblazer of koelventilator van de motor, of met een vliegwiel

F 02 M    35/08                   .    .    met middelen voor het verwijderen van stof uit reinigers; met middelen voor het aanduiden van verstopping; met omleidingsmiddelen

F 02 M    35/09                   .    .    .    Verstoppingsaanwijzers [6]

F 02 M    35/10                   .    Luchtinlaatopeningen; Aanzuigsystemen (gebruikmakend van kinetische energie of golfenergie van de lading in aanzuigsystemen voor het verbeteren van de hoeveelheid lading F02B)

F 02 M    35/104                  .    .    Inlaatspruitstukken [6]

F 02 M    35/108                  .    .    .    met primaire en secundaire inlaatkanalen [6]

F 02 M    35/112                  .    .    .    voor motoren met alle cilinders op één lijn (F02M 35/108 heeft voorrang) [6]

F 02 M    35/116                  .    .    .    voor motoren met cilinders in een V-opstelling of aangebracht tegenover de hoofdaandrijfas (F02M 35/108 heeft voorrang) [6]

F 02 M    35/12                   .    Inlaatdempers

F 02 M    35/14                   .    Gecombineerde luchtreinigers en geluiddempers

F 02 M    35/16                   .    gekenmerkt door het gebruik in voertuigen (zie voor doorslaggevende voertuigaspecten de relevante klassen voor de voertuigen)

 

F 02 M    37/00                   Apparatuur of systemen voor het toevoeren van vloeibare brandstof uit opslagtanks aan carburatoren of brandstof-inspuitapparatuur (F02M 69/00 heeft voorrang; toevoeren van vloeibare brandstof aan verbrandingsapparatuur in het algemeen F23K 5/00; brandstoftoevoer naar apparatuur voor het opwekken van verbrandingsproducten met hoge druk of hoge snelheid F23R 3/28); Voorzieningen voor het zuiveren van vloeibare brandstof, die speciaal zijn aangepast voor, of aangebracht in, verbrandingsmotoren (scheidingsapparatuur, filters op zich B01D; centrifuges B04B) [5]

F 02 M    37/02                   .    Toevoeren door middel van aanzuigapparatuur, bijv. door een luchtstroming door carburatoren (door aangedreven pompen F02M 37/04)

F 02 M    37/04                   .    Toevoeren door middel van aangedreven pompen (pompconstructie F04)

F 02 M    37/06                   .    .    mechanisch aangedreven

F 02 M    37/08                   .    .    elektrisch aangedreven

F 02 M    37/10                   .    .    .    ondergedompeld in brandstof, bijv. in een reservoir

F 02 M    37/12                   .    .    door een fluïdum aangedreven, bijv. door gecomprimeerde verbrandingslucht

F 02 M    37/14                   .    .    waarbij de pompen worden gecombineerd met andere apparatuur

F 02 M    37/16                   .    .    gekenmerkt door een voorziening van persoonlijk, bijv. handmatig, bediende pompen

F 02 M    37/18                   .    .    gekenmerkt door een voorziening van hoofdpompen en bijpompen

F 02 M    37/20                   .    gekenmerkt door middelen voor het voorkomen van een dampblokkering

F 02 M    37/22                   .    Voorzieningen voor het zuiveren van vloeibare brandstof, die speciaal zijn aangepast voor, of aangebracht in, verbrandingsmotoren, bijv. een opstelling in het toevoersysteem [3]

 

Brandstof-inspuitapparatuur [9]

              Aantekening

 

              Lagedruk-brandstofinspuiting wordt geklasseerd in de groepen F02M 51/00, F02M 69/00 of F02M 71/00. [9]

 

F 02 M    39/00                   Voorzieningen van brandstof-inspuitapparatuur ten opzichte van motoren; Pompaandrijvingen die zijn aangepast aan dergelijke voorzieningen (voorzieningen van injectoren F02M 61/14)

F 02 M    39/02                   .    Voorzieningen van brandstof-inspuitapparatuur voor het kunnen aandrijven van pompen; Voorzieningen van brandstof-inspuitpompen; Pompaandrijvingen (F02M 49/00 heeft voorrang)

 

F 02 M    41/00                   Brandstof-inspuitapparatuur met twee of meer injectoren die opeenvolgend worden gevoed vanuit een gemeenschappelijke drukbron door middel van een verdeler

F 02 M    41/02                   .    waarbij de verdeler op afstand staat van pompelementen

F 02 M    41/04                   .    .    waarbij de verdeler heen en weer beweegt

F 02 M    41/06                   .    .    waarbij de verdeler roteert

F 02 M    41/08                   .    waarbij de verdeler en pompelementen zijn gecombineerd

F 02 M    41/10                   .    .    waarbij pompzuigers werken als de verdeler

F 02 M    41/12                   .    .    .    waarbij de zuigers roteren om te werken als de verdeler

F 02 M    41/14                   .    .    waarbij een roterende verdeler pompzuigers ondersteunt

F 02 M    41/16                   .    gekenmerkt doordat de verdeler wordt gevoed vanuit een bron met constante druk, bijv. een accumulator

 

F 02 M    43/00                   Brandstof-inspuitapparatuur die gelijktijdig werkt op twee of meer brandstoffen of op een vloeibare brandstof en een andere vloeistof, bijv. waarbij de andere vloeistof een toegevoegd antiklopmiddel is

F 02 M    43/02                   .    Daarbij horende pompen

F 02 M    43/04                   .    Daarbij horende injectoren

 

F 02 M    45/00                   Brandstof-inspuitapparatuur die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een cyclische afgifte met een specifieke tijd/druk-verhouding of tijd/hoeveelheid-verhouding (brandstofinjectoren met soortgelijke afgifte door middel van kleppen die aan de kant van de klepzitting zijn uitgerust met penvormige of plugvormige uitsteeksels F02M 61/06)

F 02 M    45/02                   .    waarbij elke cyclische afgifte is opgedeeld in twee of meer delen

F 02 M    45/04                   .    .    met een klein begindeel

F 02 M    45/06                   .    .    .    Daarbij horende pompen

F 02 M    45/08                   .    .    .    Daarbij horende injectoren

F 02 M    45/10                   .    .    Andere injectoren met veelvoudige afgifte, bijv. met trilkleppen

F 02 M    45/12                   .    waarbij sprake is van een continue afgifte met variabele druk

 

F 02 M    47/00                   Cyclisch bediende brandstof-inspuitapparatuur met brandstof-inspuitkleppen die in werking worden gesteld door fluïdumdruk (F02M 49/00 heeft voorrang; zie voor apparatuur met inspuitkleppen die worden geopend door brandstofdruk en gesloten door niet-fluïdummiddelen de groepen die betrekking hebben op andere kenmerken)

F 02 M    47/02                   .    met een accumulator-injecteur, d.w.z. waarbij brandstofdruk van de accumulator zorgt voor het openen, en brandstofdruk in een andere kamer zorgt voor het sluiten, van inspuitkleppen, en met middelen voor het periodiek ontlasten van die sluitdruk

F 02 M    47/04                   .    gebruikmakend van een ander fluïdum dan brandstof voor het in werking stellen van de inspuitklep

F 02 M    47/06                   .    Andere daarbij horende brandstofinjectoren

 

F 02 M    49/00                   Brandstof-inspuitapparatuur waarin inspuitpompen worden aangedreven, of injectoren in werking worden gesteld, door de druk in motor-arbeidscilinders, of door de slag van een motor-arbeidszuiger

F 02 M    49/02                   .    gebruikmakend van de cilinderdruk, bijv. de compressie-einddruk

F 02 M    49/04                   .    gebruikmakend van de zuigerslag 

F 02 M    51/00                   Brandstof-inspuitapparatuur die wordt gekenmerkt door de elektrische bediening ervan

F 02 M    51/02                   .    speciaal voor lagedrukbrandstofinspuiting (pompen op zich F02M 51/04; injectoren op zich F02M 51/08)

F 02 M    51/04                   .    Daarbij horende pompen

F 02 M    51/06                   .    Daarbij horende injectoren

F 02 M    51/08                   .    .    speciaal voor lagedrukbrandstofinspuiting

 

F 02 M    53/00                   Brandstof-inspuitapparatuur die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van verwarmingsmiddelen, koelmiddelen of thermische isolatiemiddelen

F 02 M    53/02                   .    met middelen voor het verwarmen van brandstof, bijv. voor verdamping

F 02 M    53/04                   .    Injectoren met verwarmingsmiddelen, koelmiddelen of thermische isolatiemiddelen

F 02 M    53/06                   .    .    met middelen voor het verwarmen van brandstof, bijv. voor verdamping

F 02 M    53/08                   .    .    met luchtkoeling

 

F 02 M    55/00                   Brandstof-inspuitapparatuur die wordt gekenmerkt door hun brandstofleidingen of hun ontluchtingsmiddelen

F 02 M    55/02                   .    Leidingen tussen inspuitpompen en injectoren

F 02 M    55/04                   .    Middelen voor het dempen van trillingen in inlaten van inspuitpompen 

F 02 M    57/00                   Brandstofinjectoren gecombineerd of in samenhang met andere inrichtingen

F 02 M    57/02                   .    Injectoren die zijn samengebouwd met brandstof-inspuitpompen

F 02 M    57/04                   .    waarbij de inrichtingen verbandingslucht-inlaatkleppen of uitlaankleppen zijn

F 02 M    57/06                   .    waarbij de inrichtingen bougies zijn

 

F 02 M    59/00                   Speciaal aangepaste pompen voor brandstofinspuiting, die niet vallen onder de groepen F02M 39/00 tot F02M 57/00 (algemene kenmerken van pompen F04)

F 02 M    59/02                   .    met een heen en weer bewegende zuiger

F 02 M    59/04                   .    .    gekenmerkt door een speciale opstelling van cilinders ten opzichte van de aandrijfas die de zuiger aandrijft, bijv. parallel aan die aandrijfas aangebracht

F 02 M    59/06                   .    .    .    met cilinders die radiaal zijn aangebracht ten opzichte van de aandrijvende aandrijfas, bijv. in een V-opstelling of steropstelling

F 02 M    59/08                   .    .    gekenmerkt door twee of meer pompelementen met een gemeenschappelijke uitlaat

F 02 M    59/10                   .    .    gekenmerkt door de zuigeraandrijving

F 02 M    59/12                   .    met andere verdringerpompelementen, bijv. roterend

F 02 M    59/14                   .    .    met een elastische wand

F 02 M    59/16                   .    gekenmerkt door de aanwezigheid van meertrapscompressie van de brandstof

F 02 M    59/18                   .    gekenmerkt doordat de pompwerking wordt bereikt door ontlasting van voorgespannen veren

F 02 M    59/20                   .    Variëren van de brandstofafgifte in hoeveelheid of tijdinstelling

F 02 M    59/22                   .    .    Variëren van de hoeveelheid door het veranderen van de cilinderkopruimte

F 02 M    59/24                   .    .    met zuigers met constante slaglengte, met een variabel effectief gedeelte van de slag

F 02 M    59/26                   .    .    .    veroorzaakt door bewegingen van zuigers ten opzichte van hun cilinders

F 02 M    59/28                   .    .    .    .    Mechanismen daarvoor

F 02 M    59/30                   .    .    met zuigers met variabele slaglengte

F 02 M    59/32                   .    .    waarbij de brandstofafgifte wordt geregeld door middel van door de brandstof verplaatste hulpzuigers die inspuiting veroorzaken

F 02 M    59/34                   .    .    door het smoren van kanalen naar pompelementen of van overloopkanalen

F 02 M    59/36                   .    .    met variabel op tijd ingestelde kleppen voor het regelen van brandstofkanalen

F 02 M    59/38                   .    Pompen die worden gekenmerkt door aanpassingen voor speciale toepassingen of condities

F 02 M    59/40                   .    .    voor omkeerbare motoren

F 02 M    59/42                   .    .    voor het starten van motoren

F 02 M    59/44                   .    Details, componenten of accessoires die niet vallen onder, of van belang zijn naast, de apparatuur uit de groepen F02M 59/02 tot F02M 59/42

F 02 M    59/46                   .    .    Kleppen (in het algemeen F16K)

F 02 M    59/48                   .    .    Monteren; Demonteren; Vervangen 

F 02 M    61/00                   Brandstofinjectoren die niet vallen onder de groepen F02M 39/00 tot F02M 57/00, of F02M 67/00 [9]

F 02 M    61/02                   .    kleploos

F 02 M    61/04                   .    met kleppen (kleppen in het algemeen F16K)

F 02 M    61/06                   .    .    waarbij de kleppen aan de kant van de klepzitting zijn uitgerust met penvormige of plugvormige uitsteeksels

F 02 M    61/08                   .    .    waarbij de kleppen openen in de richting van de brandstofstroming

F 02 M    61/10                   .    .    Andere injectoren met langwerpige kleplichamen, d.w.z. naaldkleppen

F 02 M    61/12                   .    .    .    gekenmerkt door de voorziening van geleidingsmiddelen of centreermiddelen voor kleplichamen

F 02 M    61/14                   .    Voorzieningen van injectoren ten opzichte van motoren; Monteren van injectoren

F 02 M    61/16                   .    Details die niet vallen onder, of van belang zijn naast, de apparatuur uit de groepen F02M 61/02 tot F02M 61/14

F 02 M    61/18                   .    .    Inspuitsproeiers, bijv. met klepzittingen

F 02 M    61/20                   .    .    Mechanisch sluiten van kleppen, bijv. voorzieningen van veren of gewichten

 

F 02 M    63/00                   Andere brandstof-inspuitapparatuur met ter zake doende kenmerken die niet vallen onder de groepen F02M 39/00 tot F02M 57/00, of F02M 67/00; Details, componenten of accessoires van brandstofinspuitapparatuur die niet vallen onder, of van belang zijn naast, apparatuur uit de groepen F02M 39/00 tot F02M 61/00, of F02M 67/00 [9]

F 02 M    63/02                   .    Brandstof-inspuitapparatuur met diverse injectoren die worden gevoed door een gemeenschappelijk pompelement, of met diverse pompelementen die een gemeenschappelijke injecteur voeden; Brandstof-inspuitapparatuur met voorzieningen voor het uitschakelen van pompen, pompelementen of injectoren; Brandstof-inspuitapparatuur met voorzieningen voor het afwisselend en variabel onderling verbinden van pompelementen en injectoren

F 02 M    63/04                   .    Brandstof-inspuitapparatuur met inspuitkleppen die voor een bepaalde tijd gesloten worden gehouden door een cyclisch bediend mechanisme en die worden geopend door brandstofdruk, bijv. van een pomp of een accumulator met constante druk, als dat mechanisme de klep ontlast

F 02 M    63/06                   .    Gebruik van een drukgolf die wordt opgewekt door brandstoftraagheid, voor het openen van inspuitkleppen 

F 02 M    65/00                   Testen van brandstof-inspuitapparatuur, bijv. testen van de inspuittijd

 

F 02 M    67/00                   Apparatuur waarin brandstofinspuiting wordt veroorzaakt doormiddel van een gas onder hoge druk, waarbij het gas de brandstof meevoert in arbeidscilinders van de motor, bijv. met luchtinspuiting (gebruikmakend van gecomprimeerde lucht voor lagedrukbrandstof-inspuitapparatuur F02M 69/08)

F 02 M    67/02                   .    waarbij het gas gecomprimeerde lucht is, bijv. gecomprimeerd in pompen (voorzieningen of aanpassingen van dergelijke pompen F02B)

F 02 M    67/04                   .    .    waarbij de lucht wordt geëxtraheerd uit arbeidscilinders van de motor

F 02 M    67/06                   .    waarbij het gas anders is dan lucht, bijv. stoom of verbrandingsgas

F 02 M    67/08                   .    .    waarbij het gas wordt opgewekt door verbanding van een deel van de brandstof op een andere wijze dan in motor-arbeidscilinders

F 02 M    67/10                   .    Daarbij horende injectoren, bijv. kleploos

F 02 M    67/12                   .    .    met kleppen

F 02 M    67/14                   .    gekenmerkt door voorzieningen voor het inspuiten van verschillende brandstoffen, bijv. een hoofdbrandstof en een gemakkelijk zelf ontbrandende startbrandstof

 

F 02 M    69/00                   Lagedrukbrandstof-inspuitapparatuur (elektrisch bediend F02M 51/00)

F 02 M    69/02                   .    Daarbij horende pompen

F 02 M    69/04                   .    Daarbij horende injectoren

F 02 M    69/06                   .    gekenmerkt doordat het op druk brengen van de brandstof wordt veroorzaakt door centrifugaal-kracht die werkt op de brandstof

F 02 M    69/08                   .    gekenmerkt doordat de brandstof wordt meegevoerd met gecomprimeerde lucht in een hoofdstroom van verbrandingslucht

F 02 M    69/10                   .    horend bij gespoelde tweetaktmotoren, bijv. met inspuiting in het carter

F 02 M    69/12                   .    met een door brandstof verplaatste vrije zuiger voor het intermitterend doseren en toevoeren van brandstof aan inspuitsproeiers [5]

F 02 M    69/14                   .    met cyclisch bediende kleppen die inspuitsproeiers verbinden met een bron van onder druk staande brandstof tijdens de inspuitperiode [5]

F 02 M    69/16                   .    gekenmerkt door middelen voor het doseren van een continue brandstofstroming naar injectoren of door middelen voor het variëren van brandstofdruk stroomopwaarts van de injectoren [5]

F 02 M    69/18                   .    .    waarbij de middelen maatkleppen zijn voor het smoren van brandstofkanalen naar injectoren of omleidingskleppen voor het smoren van overloopkanalen, waarbij de maatkleppen in werking worden gesteld door een inrichting die reageert op de motor-arbeidsparameters, bijv. motorbelasting, motorsnelheid, motortemperatuur of hoeveelheid lucht (F02M 69/26 heeft voorrang) [5]

F 02 M    69/20                   .    .    .    waarbij de inrichting een servomotor is, bijv. gebruikmakend van de luchtdruk of het vacuüm van de motorinlaat (F02M 69/22 heeft voorrang) [5]

F 02 M    69/22                   .    .    .    waarbij de inrichting een lichaam bevat dat beweegbaar is gemonteerd in de luchtinlaatleiding en dat wordt verplaatst in overeenstemming met de hoeveelheid lucht die wordt toegelaten tot de motor [5]

F 02 M    69/24                   .    .    .    waarbij de inrichting een lichaam bevat voor het overbrengen van de beweging van de luchtsmoorklep die in werking wordt gesteld door de bediener, naar de kleppen die de brandstofkanalen regelen [5]

F 02 M    69/26                   .    .    waarbij de middelen de brandstofdruk in een brandstof-omleidingskanaal laten variëren, ­waarbij de druk werkt op een smoorklep tegen de werking van een afgepaste of gesmoorde brandstofdruk voor het variabel smoren van de brandstofstroming naar inspuitsproeiers, bijv. voor het constant houden van het drukverschil bij de maatklep [5]

F 02 M    69/28                   .    gekenmerkt door middelen voor het uitschakelen van de brandstoftoevoer naar de motor of naar hoofdinjectoren gedurende bepaalde werkperioden, bijv. bij vertraging [5]

F 02 M    69/30                   .    gekenmerkt door middelen voor het kunnen opstarten of laten vrijlopen van motoren of door middelen voor het verrijken van een brandstoflading, bijv. beneden werktemperatuur of bij een hoge energie-afname van motoren (bij versnelling F02M 69/44) [5]

F 02 M    69/32                   .    .    met een luchtomleiding rond de luchtsmoorklep of met een extra luchtkanaal, bijv. met een variabel geregelde klep daarin [5]

F 02 M    69/34                   .    .    met een extra brandstofcircuit dat brandstof aan de motor toevoert, bijv. waarbij de brandstofpompuitlaat direct is verbonden met de inspuitsproeiers [5]

F 02 M    69/36                   .    .    met een verrijkingsmechanisme voor het modificeren van de brandstofstroming naar injectoren, bijv. door werken op de brandstof-doseerinrichting of op de kleppen voor het smoren van brandstofkanalen naar inspuitsproeiers of overloopkanalen [5]

F 02 M    69/38                   .    .    .    gebruikmakend van brandstofdruk, bijv. door het variëren van brandstofdruk in de regelkamers van de brandstof-doseerinrichting (F02M 69/26 heeft voorrang) [5]

F 02 M    69/40                   .    .    .    gebruikmakend van een variabel geregelde luchtdruk, bijv. door het modificeren van het inlaatluchtvacuümsignaal dat werkt op de brandstof-doseerinrichting [5]

F 02 M    69/42                   .    .    .    gebruikmakend van andere middelen dan een variabele fluïdumdruk, bijv. mechanisch of elektrisch werkend op de brandstof-doseerinrichting [5]

F 02 M    69/44                   .    gekenmerkt door middelen voor het toevoeren van extra brandstof naar de motor bij een plotselinge opening van de luchtsmoring, bijv. bij versnelling [5]

F 02 M    69/46                   .    Details, componenten of accessoires die niet vallen onder, of van belang zijn naast, de apparatuur uit de groepen F02M 69/02 tot F02M 69/44 [5]

F 02 M    69/48                   .    .    Opstelling van luchtsensoren [5]

F 02 M    69/50                   .    .    Opstelling van brandstofverdelers [5]

F 02 M    69/52                   .    .    Opstelling van brandstof-doseerinrichtingen [5]

F 02 M    69/54                   .    .    Opstelling van brandstofdrukregelaars [5]

 

F 02 M    71/00                   Combinaties van carburatoren en lagedrukbrandstof-inspuitapparatuur (middelen voor het verrijken van een lading bij plotselinge opening van de luchtsmoring bij carburatoren F02M 7/06)

F 02 M    71/02                   .    waarbij het brandstof-luchtmengsel wordt geproduceerd door de carburator en wordt gecomprimeerd door een pomp voor het vervolgens inspuiten in de hoofdverbrandingslucht (aanpassingen of voorzieningen van dergelijke pompen F02B)

F 02 M    71/04                   .    waarbij de carburator alleen wordt gebruikt bij het starten of laten vrijlopen, en waarbij inspuitapparatuur wordt gebruikt tijdens het normaal draaien van een motor

 

F 02 M    99/00                   Onderwerpen voor zover niet vallend onder andere groepen in deze subklasse [8]